In de Achterhoek was een kleine groep van Jehovah’s Getuigen actief. Ze wilden Hitler Duitsland niet ondersteunen maar ze gingen ook niet in verzet. De bijbel was hun gids en Jezus hun voorbeeld, had Jezus niet gezegd dat allen die het zwaard oppakken door het zwaard zullen vergaan? In 1943 ging Bennie Polman en zijn vrouw Dirkje met hen de bijbel bestuderen, prachtig vonden ze het. In december van dat jaar lieten ze zich dopen in een badkuip in een boerderij bij Doetinchem.
Ze woonden vlak achter het NSB kantoor, en kregen daarom al gauw het advies om onder te duiken. Dirkje met hun dochtertje Johanna trok in bij Hanna Peppelman aan de Halseweg 41 in Zelhem. Hanna’s eerste man was omgekomen op de Grebbeberg, nu was ze getrouwd met z’n broer maar die was ondergedoken. Bennie mocht bij Gert Bruggink onderduiken, heerlijk buitenaf aan de Stadsedijk 13 en niet ver van Dirkje en z’n kleine meid.
Af en toe moest Bennie schoon goed hebben natuurlijk, ook die maandag. Het was gezellig, vrienden waren gekomen. Ze spraken over de slag bij Arnhem, de berichten uit concentratiekampen, de zoektocht naar extra mannen. De burgemeester van Zelhem had van alles oogluikend toegestaan, nu zat hij zelf in een concentratiekamp. Zijn opvolger pakte het anders aan. Niemand had zich gemeld om te gaan werken voor Organisation Todt, maar ze wisten toch waar mannen woonden?
Toen de vrienden waren vertrokken werd er weer op de deur geklopt, iets vergeten waarschijnlijk, de eerste keer was Bennie wel de kelder ingedoken. Hanna deed open, "Wo ist Peppelman?" klonk het bars. Johanna dook in Bennie’s nek, Hanna stamelde dat Jan er niet was, "Dann kommt er mit!" en ze wezen naar Bennie. Kalm pakte hij z’n jas, hij keek enigszins geruststellend naar zijn lieve vrouw en gaf haar kleine Jo die er niets van begreep. Die dag werden er elf mannen opgepakt, ook Gert Bruggink: "De honden gingen tekeer, ik dacht dat jij thuis kwam, waren het de Duitsers".
Bennie voelde zich kalm, wist wat hij wel en niet kon doen, "De Heere is bij mij; wat zal een mensch mij doen" ging er door zijn hoofd. Die nacht zei hij tegen zijn medegevangenen dat hij niet van plan was voor de Duitsers te gaan werken. Ze zouden met hem meedoen, maar niet voor lang. Al snel werd duidelijk wat de gevolgen zouden zijn. Ze werden te werk gesteld bij Babberich, stellingen graven voor de Duitsers, bang als ze waren dat de geallieerden voorbij Arnhem zouden komen. Toen Bennie bleef weigeren, begon de commandant te schelden, hij begon zelfs te slaan. "Gek genoeg voelde ik alleen die eerste klap, hoe hard hij ook sloeg". Die avond marcheerde de groep naar het Juvenaat bij Zevenaar. De kelders waren groot genoeg, maar er stond water in.
Ze aten aardappels, Gert Bruggink had ze gekookt, "vraag of jij ook in de keuken mag werken, dan hoef je niet te spitten", tipte hij Bennie. Maar de commandant wilde er niets van weten, hij had het duidelijk op Bennie voorzien. Bennie hield stand, Dirkje en de andere Zelhemse vrouwen waren die woensdag zelfs langs gekomen, “Dirkje, ga alsjeblieft, als ze jou wat doen dan weet ik het niet”. Als Bennie niet ging werken zou vrijdag een vuurpeleton worden besteld. Z’n kameraden deden die laatste nacht geen oog dicht, zouden ze Bennie echt doodschieten? Bennie sliep als enige. Nee, Bennie ging niet zijn eigen graf graven, genoeg spitters hier. Nee, hij hoefde ook geen blinddoek. Ze hadden het vaker gedaan, met losse flodders schieten. Iedereen moest kijken, zelfs mensen van de Mariahoeve stonden erbij. Een verlate kievit vloog over.
Dit verhaal is ingestuurd door Arend Nijhuis in het kader van het project ‘WO2-verhaal gezocht’. Lees de andere ingestuurde oorlogsverhalen in de special 'Getuigen van de Oorlog'. Zie ook Omroep Gelderland.
Arend Nijhuis, CC-BY-NC