Frans Rouwen is begin 1935 geboren op de Kranenburg achter café-kruidenier-zaal Schoenaker aan de Ruurloseweg. Het katholieke gezin Rouwen telt negen kinderen en Frans is de jongste. 20 Februari 1945 verhuist het gezin naar 'den Halfweg' aan het einde van de Schuttestraat. Frans volgt na de oorlog in Doetinchem de opleiding voor metselaar en doet dat werk jarenlang; vervolgens woont hij een periode van 35 jaar in Canada. In zijn gezellige woning in Hengelo (G) vertelt hij graag over zijn jeugd.
"Mijn vader was geboren in 1878 en kwam net als mijn moeder van Didam. Vader had een kleine boerderij en deed ook zelfstandig loonwerk met zijn paard: ploegen en eggen. Voor, gedurende en na de oorlogstijd haalde hij in de herfst rondom takken uit het bos en bracht die naar de zeven bakkers in Vorden en negen in Hengelo voor hun broodovens.
De ochtend van de Duitse inval vergeet ik nooit. Al heel vroeg hoorden we vliegtuigen overvliegen. Ik was bang want ze vlogen zó laag dat ik de groen-zwarte afbeelding kon zien. Om zeven uur hoorden we het geklepper van paardenhoeven dus liepen we naar de Ruurloseweg om te gaan kijken. Een grote groep Duitsers stampte voorbij in hun laarzen met spijkers onder de zool. Ze kwamen uit de richting van Winterswijk en het waren er honderden. De officier zat hoog op zijn paard, werkelijk een prachtig paard. Ze stopten bij de St. Antoniuskerk met klooster en school. Iedereen uit de buurt ging kijken en sommigen huilden, dat waren de vrouwen. Na tien minuten trokken de Duitsers weer verder richting Vorden en Zutphen.
Nu ik deze leeftijd heb denk ik eraan dat mijn vader een zachtaardig iemand was die nooit klaagde, niemand bekritiseerde, niet vloekte en nooit de woorden 'moffen' of 'smeerlappen' in de mond genomen heeft. Hij kon lezen en schrijven met zijn paard, dat is belangrijk bij het werk in het bos: dikke stammen op de wagen laden. Ons gezin is de oorlog goed doorgekomen in die zin, dat er niemand is omgekomen. Mijn moeder was emotioneel, vooral toen mijn twee oudste broers opgeroepen werden voor de verplichte 'Arbeitseinsatz'. Ze konden kiezen: werken bij een Duitse boer, in de fabriek of op een vrachtboot op de Rijn. Mijn broers Joep en Anton wilden bij elkaar blijven en zo kwamen ze op een sleepboot op de rivier. Ook mijn derde broer Johan heeft dwangarbeid verricht.
In het laatste jaar vielen er wel erg veel bommen dicht bij hun schip. Ze maakten samen een plan om te vluchten. Toen ze aanmeerden in Lobith zei Joep tegen de schipper dat hij verf ging kopen bij de winkel aan de kade. De schipper zei: 'Schiet op en over een uur terug.' Na ruim een uur stuurde de schipper Anton op pad: 'Ga er even heen en zeg dat Joep nu moet komen.' Nou, toen waren ze beiden weg! Joep kwam weer bij ons thuis en Anton dook onder bij familie in Millingen. Je moet weten dat Joep dat laatste jaar geslapen heeft in het lijkenhuis op het kerkhof van de Kranenburg! Hij zei dat hij geen last had van de lijken, was er heel nuchter onder."
Dit oral history interview is afgenomen door Ina Brethouwer van de Werkgroep Oral History Gelderland, in het kader van 'WO2-verhaal Gezocht'. Lees hier de andere ingestuurde verhalen.
Ina Brethouwer, CC-BY-NC