Herinneringen aan landgoed Enzerinck bij Vorden

‘Die duizend dennetjes heb ik als kind allemaal geplant’

Vanuit haar appartement geniet mevrouw Van den Heuvel-Huisman van het mooie uitzicht op het park Klarenbeek in Arnhem. In het nabij gelegen park Angerenstein gaat ze vaak wandelen. De bomen die er staan en de ronde vijver roepen herinneringen op aan Het Enzerinck bij Vorden, het landgoed waar ze als kind speelde met haar broer en zusjes en waar ze haar vader hielp met zijn werk. Onlangs nog wandelde ze langs het Grootvaders Huisje – een speelhuisje – en het rozeneiland, om aan de huidige eigenaar (Vereniging Natuurmonumenten) uit te leggen hoe het park er uitzag in de jaren dat haar vader (1918 tot 1989) daar werkte voor de familie Van Lennep.

'Mijn eerste herinnering aan Het Enzerinck is het kerstfeest van 1938. Er stond een grote kerstboom in de salon. Die reikte van de grond tot aan het plafond. En er waren allemaal cadeaus voor al het personeel. We vierden het kerstfeest allemaal samen. Ik was daar wel erg door geïmponeerd. Als kind van een jaar of drie was ik niet veel rijkdom gewend. Dat met al het personeel kerstfeest werd gevierd, was maar één keer, maar ik herinner me wel dat we altijd cadeautjes kregen met kerstmis. Ik weet nog goed dat ik eens een stal kreeg met allemaal beestjes en hekjes, erg mooi. Alle kinderen van de mensen die op Het Enzerinck werkten, kregen cadeaus.

Beheer

Toen we wat ouder waren, speelden we ook veel in het bos bij het landhuis. Het landhuis werd toen, eind jaren dertig, al niet meer bewoond door de familie Van Lennep. (Frank Karel jonkheer van Lennep overleed in 1928, zijn echtgenote Henriette Constance Adèle Labouchère in 1935. Hun kinderen woonden er niet en verkochten later het landgoed in delen, red.). Mijn vader had het beheer over het bos, hij hield ook toezicht op het huis en was verantwoordelijk voor het onderhoud. Daarnaast inde hij de pacht bij de boeren. Dat werk heeft hij gedaan tot het eind van zijn leven. Ja, we speelden heel veel op het landgoed, ook in Grootvaders Huisje, want daar had mijn vader een sleutel van. Dat was natuurlijk het toppunt, want toen was het nog heel leuk ingericht. Grootvaders Huisje is een speelhuisje dat de kleinkinderen van hun grootvader Frank van Lennep hadden gekregen. Hij gaf het cadeau ter gelegenheid van zijn veertigjarig huwelijk. Het was een prachtig huisje, alles op kinderformaat. Het kon echt gebruikt worden. Er stond een fornuisje dat echt kon branden. Mijn moeder heeft daar wel eens voor ons gekookt als we er een dagje naartoe gingen. Zelf mochten we dat natuurlijk niet. Er stonden ook stoeltjes, een tafeltje en kleine leunstoeltjes. In de hoekkast stond schattig servies met handbeschilderde borden. Ja het was prachtig. In het bos konden we heerlijk spelen en we wisten precies waar de salomonszegel stond.

Werk

Toen ik wat groter werd, werd ik ook wel ingezet bij werk in het bos. Mijn vader kwam wel eens een handje tekort. Als een omgehakte boom in stukken gezaagd moest worden met zo’n ouderwetse trekzaag, had hij twee mensen nodig. Dus dan moest ik wel eens helpen. Ik vond het niet altijd leuk natuurlijk. Ook hielp ik wel met nestkastjes schoonmaken en kijken wat er in zat en rubriceren. Nog jaren hebben er nestkastjes gehangen met die hanenpoten van mij erop. Wat we ook nog eens gedaan hebben, is de vijver schoonmaken. Die klus kon eigenlijk niet geklaard worden door een man met een kind. Mijn vader had een grote bak achter een oude omgebouwde auto gebonden en daar schepte hij dan het blad mee op.

Ik geloof dat ik het er niet zo goed vanaf gebracht heb. Hij was er vaak niet zo tevreden over. Maar we hebben toch wel een heel stuk vijver schoongemaakt.

Mijn zusje en ik hielpen mijn vader ook bij de aanleg van een dennenbos bij de ronde vijver. Samen gingen we met de bus naar Doetinchem om duizend dennetjes op te halen. We waren leuke kinderen om te zien, met donkere ogen en altijd netjes gekleed, en kennelijk had die man van de dennetjes zo'n schik in ons dat hij ons geld meegaf. Zomaar. Ik weet niet meer hoeveel, maar wij vonden het verschrikkelijk veel geld en daar waren we toen heel blij mee. Die duizend dennetjes heb ik allemaal geplant en later stokjes omheen gezet tegen de konijnen of de reeën.

De vijver

Ook op het rozeneiland kwamen we veel. We lagen op ons buik op het bruggetje om te zien wat er in het water bewoog. Schrijvertjes vonden we heel leuk, die dansten zo over het water. Er groeiden prachtige waterlelies en waterviolieren en er zwommen kleine visjes in. Het was een mooi eiland met bogen waar rozen langs groeiden. In het begin heb ik vaak geholpen de klimrozen op te binden en langs de bogen te leiden. Dat was werk voor meisjes. Mijn broer kwam vooral om te spelen op Het Enzerinck. Ik weet nog dat mijn vader een keer heel erg boos is geweest op hem. Samen met Otto, de zoon van Sylvia van Wassenaer-van Lennep, was hij de waterloop van de vijver aan het veranderen. Ze hadden grote gaten gemaakt in de oever. Mijn zusje en ik wilden ontzettend graag meedoen, maar dat mocht niet van mijn broer. Ze hebben alle gaten weer dicht moeten gooien.

In die tijd zat er zoveel water in de vijver dat je er nog kon roeien. Bij de vijver was een botenhuis en daar lag een boot in Van Lennep-kleuren. Die boot was toen al lek, dus je moest voortdurend de boot leegscheppen. Ja, we hebben wel erg ondeugende streken uitgehaald. Op de zolder van het koetshuis lagen dozen met zijden japonnetjes en dan hielden we wel eens verkleedpartijtjes. Toen hebben we mijn zusje eens een mooi lichtblauw zijden japonnetje aangetrokken. We hadden verhalen gehoord over heksen die in het water werden gegooid en alleen als ze bleven drijven, waren ze geen heks. Dus gingen wij uitzoeken of mijn zusje bleef drijven in dat zijden jurkje. Nou ja, ze ging natuurlijk kopje onder. Van dat soort kunsten was mijn vader niet gediend.

Standen verschillen

Alleen het koetshuis werd in mijn jeugd nog bewoond en als mevrouw Van Lennep kwam, heb ik wel geholpen bij het schoonmaken van het huis. Dat gebeurde niet vaak hoor, want ik was op school en mijn moeder was iemand die niet wou dat wij in dienst van de adel kwamen. Dat wou ze absoluut niet, ze vond het belangrijk dat we naar school gingen. Nee, want het was natuurlijk toch een beetje een slavenbestaan. Dat weet ik ook van mijn vader, hij was dag en nacht met Het Enzerinck bezig. Toen mijn moeder mijn oudste zus kreeg, was mijn vader er niet bij. De keukenmeid moest naar het station in 's Heerenberg gebracht worden. Dat ging voor hè. En zo is het altijd geweest, Het Enzerinck ging altijd voor bij mijn vader. Alles stond altijd in dienst van Het Enzerinck en van de familie Van Lennep.

En dat wou mijn moeder niet voor ons. Ze heeft er alles voor opzij gezet om ons te kunnen laten leren. Ze draaide elk dubbeltje wel tien keer om. We hadden trouwens wel geluk dat de meisjes Van Lennep iets ouder waren dan wij. Alle afgedankte kleren waar zij uitgegroeid waren, kwamen naar ons toe. Dus we zaten altijd netjes in de kleren. Niemand zag aan ons dat we zo arm waren. Mijn moeder zei ook altijd: “We zijn wel arm maar niemand hoeft het te zien.”

Mijn moeder heeft nooit voor de familie gewerkt. Later heeft ze in de zomervakantie wel eens voor jonker Jan gezorgd. Zijn moeder stuurde hem naar Het Enzerinck in de zomervakantie. Dan moest hij werken in het bos onder leiding van mijn vader en dan kwam hij bij ons eten. Wij waren met vier meisjes thuis. Maar hij ging niet bij ons in de tuin zitten, hij ging in het schuurtje zitten. Dan zat hij er toch bij, maar niemand kon zien dat hij gewoon bij de meisjes Huisman zat. Er was een groot standsverschil, dat maakte hij wel duidelijk.

Wij waren toen al op een leeftijd – een jaar of achttien – dat je niet meer veel in het bos kwam. Ik werd meer ingezet in het huishouden van ons gezin. Vooral in de zomer was er veel te doen. Naast ons huis hadden we een stukje land en we moesten dan alle bonen, sperziebonen en snijbonen die daar vanaf kwamen, schoonmaken, afhalen, snijden en wecken. In de winter was er veel kool. Zuurkool maakte mijn moeder zelf. Al die kolen schaven, dan met zout kneden en dan in de keulsepot doen met een lapje en steen erop. Eens in de zoveel tijd werd ik naar de kelder gestuurd om de zuurkoolpotten schoon te maken. Dan moest ik die steen afwassen, doekje uitspoelen en alles weer schoonmaken om de pot. Ja, vrouwen hadden vroeger ontzettend veel werk.

Voor zo'n groot gezin was de was ook een heel karwei. We hadden geen stromend water en op de plek waar wij woonden was slecht water. Als je het water oppompte en de was er in opkookte, dan was het al geel. Dus moest het allemaal met regenwater gebeuren. Daarom hadden we grote regentonnen bij het huis. Onze buren, die een eind verder woonden, hadden wel goed water. Op een gegeven moment gaf de ader helemaal geen water meer. Toen moest de man met de wichelroede komen om een nieuwe ader te zoeken. Die liep door de tuin en zei: “Nou sla hier de wel maar.” En zo gebeurde het. Er werd een leiding naar beneden gelegd en toen hadden we veel beter water dan daarvoor. Maar onze perenboom ging vervolgens wel dood. En dat was erg, want die perenboom was belangrijk in ons leven. Mijn moeder weckte die peren en op zondag werd dan een pot peren op sap open gemaakt.

Soms ging mijn moeder wel op visite bij de familie Van Lennep, dan werden we uitgenodigd om een kopje thee te komen drinken. Ik weet nog dat we na de oorlog, toen waren we allemaal natuurlijk erg arm, een pakket kregen met koekjes en kaas. Dat had de familie Gatacre van landgoed De Wiersse bij Vorden meegenomen uit Denemarken. Zij waren goed bevriend met de familie Van Lennep. Mevrouw Gatacre van De Wiersse – dat was een statige dame in een grijs mantelpak – kwam ons dat brengen. Dan werd je aan haar voorgesteld en moest je vertellen of je goed je best deed op school.

Wonen

Na het overlijden van mijn moeder, kon mijn vader door toedoen van mevrouw Van Lennep op Het Enzerinck komen wonen. Het Enzerinck was toen een verzorgingshuis (van 1950 tot de verkoop van het huis in 1983, red.) en omdat mijn vader al op leeftijd was kreeg hij daar een kamer. Daar maakte hij zich nog verdienstelijk. Mevrouw Van Lennep, mevrouw Van Wassenaer en mijn vader waren van dezelfde leeftijd en ze zijn allemaal stokoud geworden. Toen ze zo oud waren, trokken ze meer als vrienden met elkaar op. Mijn vader heeft tot het eind van zijn leven gezorgd voor het landgoed en het huis. Toen mijn vader in 1989 95 werd, had mevrouw Van Lennep een feestje voor hem georganiseerd, maar een paar dagen daarvoor stierf ze zelf. Ter gelegenheid van zijn verjaardag is ook het N. Huismanpad op het landgoed geopend. Op dat feestje hield Otto, de oudste zoon van de familie Van Wassenaer, een lieve toespraak. Ik weet niet meer precies hoe het gebracht werd, maar het kwam hier op neer: “Huisman is communist, de enige echte communist.” En zo was het. Wat het communisme uitdroeg – allemaal gelijk, weg met de adel, weg met de onderdanigheid met de pet in de hand – daar stond hij helemaal achter.'

Dit verhaal is rond het jaar 2012 vastgelegd door vrijwillige interviewers van de Oral History Werkgroep Gelderland voor het project Leven op Landgoederen van Stichting Landschapsbeheer Gelderland en Erfgoed Gelderland.


Rechten

Irma Vollenga, Erfgoed Gelderland, CC-BY

  • Leven op Landgoederen

  • Landschap

  • Personen

  • Streekgeschiedenis

  • 1900-1950

  • Bronckhorst

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl