Frans Rouwen is tien jaar oud en woont met ouders, broers en zussen in 1945 dichtbij de Ruurloseweg onder Vorden en dichtbij landgoed ’t Medler. Hij vertelt over de dag dat Vorden bevrijd werd.
"De Duitsers hadden een nieuw wapen, de V1. Vanaf Joppe werd dat afgeschoten richting Londen, maar van de tien was er altijd wel een die het niet deed. Dat ding cirkelde rond met een akelig bulderend geluid 'mwoe-mwoe' en een dikke vlam erachter van vijf meter. 'Ik werd er allejekes bange van.' Wat een angst van alle mensen in de omgeving als die V1 zo rondtolde. Mijn moeder sloeg een kruis. Met een stel jongens telde ik de bommenwerpers van de geallieerden die naar Duitsland vlogen om daar hun bommen af te werpen. We lagen op onze rug in de wei. Zo ver je kon kijken: overal vliegtuigen. Ik dacht nog: hoe kan het dat ze zo dichtbij elkaar vliegen, maar dat is dus gezichtsbedrog. We hebben er die dag hemelsbreed vijfhonderd geteld.
De Duitsers richtten bij café ’t Medler aan de Ruurloseweg hun zoeklicht op vliegtuigen: een grote lamp met generator, een lens van ruim een meter doorsnee. Ze schoten op de geallieerde vliegtuigen. Als we thuis hoorden dat er veel geschoten werd, dan gingen we naar de schuilkelder van Schoenaker, een stenen schuur met kelder. Ik herinner me dat er een vliegtuig geraakt was. Dat hoor je aan het geluid van de motoren. Zo’n vliegtuig kan niet hoog komen en laat dus z’n bommen vallen. Dat gebeurde tussen Kranenburg en ’t Medler en ook bij Huize Onstein. Er vielen zeven doden die keer.
De huisslachter Mokkink van ’t Medler heb ik die dag gezien, hij was geraakt voor het Huis door een granaatscherf. Mijn broer Joep zat naast hem op de knieën en hield Mokkink in zijn armen, probeerde hem gerust te stellen. Maar Mokkink verloor teveel bloed en stierf snel. Een aantal doden kwam die nacht in het lijkenhuisje van Kranenburg, de slaapplaats van Joep. Ook die nacht.
Drie gevechtswagens van de Canadezen stopten voor ons huis aan de weg. De Canadees had de kaart van de streek met beide handen vast op zijn knieën. Niemand van ons kon hem zeggen waar hij was, we spraken geen Engels. Mijn moeder riep me dat ik naar de boer moest om melk te halen. Dat wilde ik niet, geen denken aan, ik wilde bij die Canadees blijven. Maar ik moest weg op moeders fiets.
En dan gebeurt iets dat moeder niet had voorzien: een Canadees iets verder weg heeft mij in het vizier en denkt dat ik een vluchtende Duitser ben. Hij schiet op mij, de kogels vliegen links en rechts om me heen. Ik duik meteen de diepe sloot in en zo ben ik gered. De Canadezen die me hadden zien wegfietsen maakten hun kameraad gauw duidelijk dat hij moest stoppen.
Iemand zei: 'Daar op ’t Zelle zitten nog moffen.' Dus wij erheen achter de Canadezen aan. Acht Duitsers werden gepakt en zaten in de open vrachtwagen samen met een stuk of twaalf Canadezen. Ze kregen sigaretten en chocola. Zo op het oog leken het dikke vrienden. Ineens was er dichtbij nog een Duitser die wegvluchtte op de fiets. De Canadese schutter kende geen genade: na één gericht schot stortte de Duitser ter aarde. Ik heb het zien gebeuren. Wat dom toch. Als die Duitser zich overgegeven had, had hij ook een sigaret en chocola gekregen."
Dit oral history interview is afgenomen door Ina Brethouwer van de Werkgroep Oral History Gelderland, in het kader van 'WO2-verhaal Gezocht'. Lees hier de andere ingestuurde verhalen.
Ina Brethouwer, CC-BY-NC