Vroeger, toen Nederland nog grotendeels bedekt was met moerassen en bossen, was de rivier de handigste weg om van A naar B te gaan. Maar toen verkeer over land steeds gangbaarder werd, werd de rivier meer en meer gezien als een barrière. Vandaar dat al duizenden jaren wordt gewerkt aan handige manieren om aan de andere kant van de rivier te komen.
Deze tekst maakt onderdeel uit van de special Verbeelding van de Waal, De Waal als barrière, thema Oversteek.
Wie geen boot had, en toch naar de overkant wilde, moest gebruik maken van een zogenaamde voorde. In de natuurlijke rivier kwamen zand- en grindbanken voor, waar de rivier breder, maar ook veel ondieper was. Bij laag water was het mogelijk om daar te voet of met karren de rivier over te steken. Waar die voorden lagen, is nu moeilijk na te gaan. Mogelijk lag er in de Romeinse tijd een bij Millingen. Doordat Romeinse wegen hier de Waal kruisten, ontstond er een nederzetting, waarvan archeologen de resten hebben gevonden.
De eerste varende oversteken in de prehistorie werden waarschijnlijk gemaakt in kano’s van dierenhuiden. Toen na de ijstijd Nederland bebost raakte, werden er boomstamkano’s gemaakt. Er is er een gevonden bij Elst in de Betuwe, waar nieuwe gasleidingen werden gelegd. Een kraanmachinist stuitte op kanorestanten van 400 tot 200 voor Christus. Elst lag toen aan prehistorische voorgangers van Rijn en Waal. Deze kano is het oudste bekende vaartuig van de provincie Gelderland.
We weten niet wanneer er voor het eerst reguliere veerdiensten waren. De eerste schriftelijke overleveringen stammen uit de middeleeuwen. De hertog van Gelre beschouwde zich als eigenaar van de rivieren. Hij hief belasting op het recht om een veerdienst op te zetten. In 1521 schonk hertog Karel van Gelre de burgers van Nijmegen het uitsluitende recht van veer over de Waal. In de vijftiende eeuw kwamen deze rechten in handen van de zogenaamde Nijmeegse veerheren. In 1592 kocht de stad Nijmegen het veerrecht. De veerdiensten bestonden uit roeibootjes of zeil- en roeiponten. Alleen al over de Waal waren er tientallen veerdiensten. Elk dorp beschikte over een veerdienst. De meeste waren voetveren.
Een belangrijke technische innovatie was de gierpont. De pont, die aan een lange kabel hangt, maakt op een slimme manier gebruik van de kracht van het stromende water. De veerbaas kon door de pont schuin op de stroom te draaien deze naar de overkant laten zwenken.
Zaltbommel heeft waarschijnlijk de primeur gehad voor een dergelijke pont. Pieter Gabrielsz Croon kreeg in 1600 octrooi op deze vinding. In Zaltbommel raakte het veer in onbruik, maar in 1657 verbeterde Hendrick Heuck (circa 1600-1677) het gierpontprincipe voor het veer Nijmegen-Lent. De pont kreeg de naam ‘Zeldenrust’.
Willem de Clerq beschrijft de oversteek in 1815 in zijn dagboek, onderdeel 'Zes dagen in Gelderland' in 1815 als volgt (pag.225): “Nu ging de weg verder na Nijmegen. Dezelve word veel schoner als men de stad nadert en toen wij bij Lent afscheid van onzen voerman namen zagen wij Nijmegen in een soort van Amphitheater voor ons uit gespreid met de brede Waal voor dezelve. Wij traden eerst over een schipbrug en kwamen vervolgens in de Gierbrug te land. Deze Gierbrug is een soort van grote bak die door den stroom zou voortgedreven worden doch door een touw aan kleine schuitjes vastgemaakt, tegen den tegenovergestelden oever aangedreven word, 't geen inderdaad zeer aangenaam is”.
In de eeuwen die volgende werd de gierpont een gebruikelijke manier om rivieren over te steken. In de twintigste eeuw kregen de meeste pontjes een motor, eerst om de afzet kracht bij te zetten, later ook om de oversteek te versnellen. Doordat er steeds meer bruggen kwamen, en je met de auto gemakkelijk een stukje om kon rijden, zijn de meeste veerverbindingen over de Waal verdwenen. De gierpont Zeldenrust bleef tot 1936, toen de Waalbrug geopend werd, in de vaart.
Wie in de uiterwaarden en langs de Waal zijn nog op veel plekken de resten te zien van waar vroeger mensen de oversteek naar de overkant ondernamen. Langs de Waal lagen veerstoepen, zo ingericht dat zowel bij hoge als bij lage waterstanden de pont kon aanmeren. Bij de veerstoep stond op een terp of pol een veerhuis, waar gegeten, gedronken of overnacht kon worden.
Nadat de Waalbrug in het oorlogsjaar 1940 was opgeblazen, deed de de pont weer een tijdje dienst. Inmiddels zijn op de druk bevaren Waal gierponten aan kabels niet meer toegestaan. We zoeven in treinen of auto’s over grote riante bruggen en meestal merken we de oversteek niet eens meer op. De Waal is nog net zo groots als vroeger, maar onzichtbaar geworden voor de gemiddelde reiziger.
Gelukkig leent het rivierenlandschap zich bij uitstek voor fiets-, wandel en struintochten. Wandelaars en fietsers hebben de rivier herontdekt en voor hen zijn er in de afgelopen decennia vele nieuwe vrijvarende veerpontjes in gebruik genomen. Sommige veerhuizen zijn nog steeds open voor publiek. Bij een kopje koffie bieden ze fraaie panorama’s op de machtige Waal.
Vervolg: De eerste bruggen
Overland, in opdracht van De Bastei, Nijmegen, CC-BY-SA
Verbeelding van de Waal
Landschap
-3000-500
Berg en Dal
Rijk van Nijmegen