Eeuwenlang vormde de handel in Rijnwijn een van de belangrijkste pijlers onder de economische voorspoed van Nijmegen. Dertig tot vijftig procent van alle schepen die uit Duitsland kwamen vervoerde wijn. Ook hout was een belangrijk Duits handelsproduct.
Deze tekst maakt onderdeel uit van de special Verbeelding van de Waal, De Waal als levensader, thema Werken langs de Waal.
Hoewel er voor de komst van de Romeinen in het stroomgebied van de Rijn al druiven werden geteeld, brachten de Romeinen de wijncultuur naar het Rijndal. Aanvankelijk werden dure wijnen uit onder meer Griekenland en Zuid-Frankrijk over de Alpen via de Rijn aangevoerd, maar al snel introduceerden de Romeinen grootschalige wijnbouw langs onder meer de Moezel en de Rijn. In onze contreien konden geen druiven worden geteeld, maar talloze vondsten als fraai bewerkte en kostbare drinkbekers en wijnzeven geven aan hoezeer de wijncultuur in onze gebieden was doorgedrongen. Na een lange terugval gaf Karel de Grote rond 800 een nieuwe impuls aan de wijnbouw en – handel. Keulen werd het hart van de Rijnlandse wijnhandel. Rond 1400 was Keulen met 40.000 inwoners de grootste stad van het Heilige Roomse Rijk.
In Nederland waren Nijmegen en Dordrecht de belangrijkste overslagplaatsen voor Rijnwijn. Nijmeegse wijnkopers en -schippers hadden een fors marktaandeel in de rivierwijnhandel en speelden een toonaangevende rol. Hun belangen lagen soms ver buiten de Nederlanden. Tot op de dag van vandaag is de wijnteelt en -handel in het Rijndal van grote economische betekenis. De rol van Nijmegen en Dordrecht als belangrijke wijnoverslagplaatsen is echter grotendeels verdwenen.
Ook hout was een belangrijk product dat vanaf de veertiende eeuw over de Rijn en de Waal werd vervoerd. Bomen uit vooral het Zwarte Woud gingen via wegen en zijrivieren in kleine vlotten naar Mannheim of Mainz, waar Hollandse Vlotcompagnieën ze tot grote vlotten samenbond. Het hout werd gebruikt als fundering in Hollandse steden en voor de scheepsbouw. De grootste vlotten konden een afmeting hebben van 500 bij 80 meter. Dergelijk grote vlotten voeren 2 keer per jaar; kleinere vlotten veel vaker. Een middelgroot vlot had eind achttiende eeuw een waarde van crica 250.000 gulden. Houtvlotten waren halve dorpen. Op grote houtvlotten konden 800 mensen werken. Behalve de woning en het kantoor voor de vlotmeester waren er slaapbarakken, een eetzaal, een bakkerij, stallen, kippenhokken, een slagerij, voorraadschuren, keukens en een aantal werkplaatsen. De eindbestemming voor de grote vlotten was meestal Dordrecht of Rotterdam. Een dergelijke reis duurde ongeveer twaalf weken.
De passage van een houtvlot was vaak een spectaculair gezicht. Toen de Zaanse houtkopersfamilie Jongewaard in augustus 1797 de door hen in Duitsland bestelde houtvlotten in Nijmegen kwam bezoeken, werd daar flink op gedronken met – uiteraard – dure Rijnwijn. Het hout lag stroomopwaarts bij Gendt te wachten op doortocht. Toen het gigantische houtvlot langs de Waalkade dreef was de halve stad uitgelopen. Tot in de tweede helft van de negentiende eeuw dreven de vlotten op de stroom de rivier af. Vanaf 1870 werden vlotten steeds vaker gesleept door een stoomschip. In de tweede helft van de twintigste eeuw nam het houttransport af, mede door de toegenomen scheepvaart. Het laatste houtvlot kwam in 1968 stroomafwaarts.
Vervolg: Vernieuwing tijdens de Industriële Revolutie
Overland, in opdracht van De Bastei, Nijmegen, CC-BY-SA
Verbeelding van de Waal
Landschap
-3000-500
Berg en Dal
Rijk van Nijmegen