Marlène Melfor (67) werd geboren op Curaçao, waar ze haar jeugd doorbracht tot ze dertien jaar oud was. Ze ging in haar eentje naar Nederland. Eerst naar een internaat in Limburg, en uiteindelijk kwam ze in Arnhem terecht. Ze vertelt over haar jeugd en haar tijd in Limburg, waar ze ineens als ‘anders’ werd benaderd en constant met haar afkomst werd geconfronteerd.
''Ik ben opgegroeid in Willemstad, de hoofdstad van Curaçao. Mijn beide ouders kwamen van het platteland, mijn vader van Barber, mijn moeder van Soto waar tijdens de slavernijperiode diverse plantages waren gevestigd. In Soto vind je onder andere landhuis Groot Santa Martha, in Barber vind je onder andere plantage Ascencion. Mijn moeder haar focus lag vooral op de stad en zij kon soms in haar opwinding of boosheid melden dat anderen zoals bijvoorbeeld mijn vader uit het gebied kwam van ‘die zwarte mensen’. Als kind heb ik dit nooit begrepen, we waren immers toch allemaal zwart...
Mijn grootouders hebben als kind een staartje van de slavernij nog van dichtbij meegemaakt, hun ouders groeiden in slavernij op. Mijn grootouders hadden veel kleinkinderen en als kind bezocht ik hen samen met mijn ouders iedere zondag. Daar ontmoette ik altijd mijn nichten, neven, tantes en ooms. Dat voelde altijd als een feest waar ik iedere week naar uitkeek. Als kind hadden we bij mijn grootouders op het erf veel ruimte om te spelen. Zij bezaten een enorme landgoed dat waarschijnlijk tijdens de slavernij periode geannexeerd was door de plantagehouders. Bij hun vertrek hebben ze dit land weer teruggegeven aan de rechtmatige eigenaren, waaronder mijn familie.
De Nederlanders die op het eiland verbleven toen ik kind was, werkten veelal in het onderwijs, in de zorg of ze maakten deel uit van de overheid of zaten in de regering. Zij waren degenen die dicht bij de bron van alles zaten, althans zo leek het. Zij bezaten de middelen, de goederen en de kennis. Later ben ik gaan begrijpen dat kolonialisme er zo uit kon zien. Vanuit Nederland werd het eiland bestuurd alsof ons land het bezit van Nederland was. De praktijk en uitgangspunten die tijdens de slavernijperiode werden gebezigd, worden nu nog in een modern jasje voortgezet. De Nederlandse aanwezigheid en invloed was en is nu nog steeds nadrukkelijk waarneembaar en voelbaar.
Wat doe je als je als Curaçaoënaar in een gekoloniseerd land bent geboren, daar opgroeit en zwart bent? Je gaat geloven in de boodschappen die vanuit het kolonialistisch systeem geuit worden en telkens weer gereproduceerd en herhaald worden. Een van die boodschappen is bijvoorbeeld, dat je de kolonisator oftewel de machthebbers nodig hebt om in je leven te kunnen voorzien. Je gaat zonder dat je het door hebt, zorgen dat je dicht bij de witte mensen komt, want zij hebben immers de middelen die jij ook nodig hebt om in je leven verder te komen. Je wordt afhankelijk en ga je onbewust ook zo gedragen.
Mijn eerste kennismaking als kind met het systeem van het kolonialisme was in het onderwijs. Op school werd er bijvoorbeeld vanuit de Nederlandse religies gedoceerd. Geboren in een Curaçaos gezin werd ik vanaf de eerste dag op de kleuterschool verplicht om Nederlands te spreken. Thuis had ik altijd Papiamentu gesproken en geen Nederlands. Gekoloniseerd zijn betekende dat het verre Nederland waar weinigen van ons toen nog geweest waren, in onze verbeelding op een paradijs leek.
Ik kom uit een gezin van zes kinderen en ben de tweede in de rij en de oudste dochter. Mijn ouders hadden snel door dat ik een slimme leerling was en hun idee was dat het volgen van onderwijs in Nederland voor hun dochter de beste garantie zou geven met de meeste zekerheid zodat ik in mijn leven vooruit zou komen. Het plan was dat ik in Nederland naar de middelbare school zou gaan en vervolgens naar huis terug zou keren en om hen te ondersteunen met de zorg en de opvoeding van mijn broers en mijn zus en andere familieleden. Zo kwam ik na de lagere school al jong in Limburg op een meisjesinternaat terecht.
De verandering van land, cultuur en het weggaan bij mijn familie was een heftige ervaring. In Nederland woonden toen nog weinig zwarte mensen en in het katholieke Limburg van toentertijd, midden jaren zestig, was ik voor menigeen de eerste zwarte persoon die men in levende lijve zag. De ervaring en de kennis die toen veelal in Nederland en zeker ook in Limburg was over zwarte mensen, ging over de arme zwartjes in Afrika die via de missie geholpen dienden te worden door het sparen van zilverpapier.
Zelf werd ik toentertijd vaak door omstanders met ongeloof benaderd. Gaf mijn zwarte huid niet af? Waarom was ik in mijn handpalmen lichter van kleur? Hoe voelde mijn kroeshaar aan? Woonde ik in het land waar ik vandaan kwam in een boom? Zonder gêne wreef men over mijn armen om zich te overtuigen of mijn donkere huidskleur wel of niet afgaf. Ook werd er schaamteloos aan mijn haar gezeten omdat men wilde weten hoe het aanvoelde. Mij werd niets gevraagd!
Op het internaat waar ik op school zat, was er nog een groepje van ongeveer acht meisjes uit de toenmalige Antillen: de zogenaamde meisjes uit ‘de West’. Het wonen in Nederland was voor ons allemaal nieuw. We zochten elkaar op en wat we deden was ons aanpassen aan de nieuwe omgeving. Om te overleven in de nieuwe situatie die voor mij nog onbekend was en waar ik nog mijn weg in moest vinden, leek het alsof mijn eigen afkomst minder belangrijk was en schoof ik die meer naar de achtergrond. Er kwam toen veel op mij af. Nu ik 68 jaar ben en gepensioneerd, pas ik me minder aan. Ik voel daardoor meer ruimte om mezelf toe te staan herinneringen uit mijn jeugd toe te laten.
Een ding waar ik heel blij mee ben, is dat ik ondanks mijn vroege vertrek uit Curaçao, niet mijn eerste taal het Papiamentu, heb verleerd. Het was de taal waarin mijn oma ons verhalen vertelde over Anansi, de spin. Ik ben opgegroeid in een echte verhalencultuur. Oma zat in een schommelstoel en wij lagen aan haar voeten. Vele verhalen van Anansi ging erover hoe hij de witte de de plantagehouder, de Shon, te slim af was. Zij konden dan wel de machthebbers zijn, maar Anansi in de gedaante van een spin, was hen altijd slimmer af. Door ze tijdens het verhaal af te leiden, lukte het hem altijd zijn doel te halen en de ander min of meer in verbijstering achter te laten. De Anansi verhalen maakten vaak duidelijk dat de Shon (de witte man) de macht kan hebben, maar niet per se slim hoeft te zijn.
Na de middelbare school in Limburg ben ik niet meer naar mijn geboorte-eiland teruggekeerd zoals mijn ouders van mij verwachtten. Ik kon daar niet meer wennen. Pas toen ik midden dertig was, keerde ik voor een langere tijd naar Curaçao en naar mijn familie terug. Inmiddels weet ik dat ik van zowel Curaçao als van Nederland hou en beide landen in mijn hart heb gesloten."
Dit verhaal is geschreven door Kees Huntink, op basis van een interview met Marlène Melfor, afgenomen door Jos van Limbeek op 13-06-2018 in Arnhem. Lees deel twee van het verhaal van Marlène Melfor hier.
Geïnteresseerd in meer verhalen over het slavernijverleden van Gelderland, Nederland of de wereld? Kijk dan vooral op de website van Mapping Slavery.
Kees Huntink, op basis van een interview afgenomen door Jos van Limbeek, CC-BY-NC
Sporen van slavernijverleden
Oost - West
1950-2000
Arnhem
Arnhem e.o.