Jacobus Hendricus van Herwaarden kwam uit een koperslagersfamilie in Aalten en ging met zijn vader en oom naar Suriname. Daar gebruikte hij het ambacht van koperslager voor de productie van suiker op de plantages en werd ook zelf slavenhouder.
Zo’n honderd jaar na het overlijden van Anna van Vossenburg in Arnhem duikt de naam Vossenburg op in relatie tot Zandvoort én Gelderland. Zandvoort is in 1867 de woonplaats van Jacobus Henricus of Hendricus van Herwaarden. Hij laat in dat jaar bij notaris Chrétien Jean Gérard de Booij te Haarlem zijn testament opmaken. (1) In het testament laat hij niet alleen enige familieleden een geldbedrag na, maar ook de armen in Aalten te Gelderland. Dat wil zeggen, de Gereformeerde Kerk krijgt driehonderd gulden om te beleggen zodat met de rente de armenzorg in Aalten verbeterd kan worden. De goederen van Van Herwaarden krijgen een minstens zo bijzondere bestemming. Die gaan naar Evert, geboren op de plantage Vossenburg in Suriname, zoon van ”gewezen slavin Mariaantje, die”, zo laat Van Herwaarden opstellen, ”naar ik meen de naam Van Coehoorn heeft aangenomen”. Wie was deze Evert en wat was de relatie met Van Herwaarden? En, wat heeft dit alles met het Gelderse Aalten te maken? Een aantal bevindingen onder elkaar, om te beginnen over Evert.
Op de lijst van ‘vrijgemaakte slaven’ in het Nationaal Archief komt Evert, zoon van Mariaantje, voor bij plantage Vossenburg in Suriname. Hij zou bij de afschaffing van de slavernij in 1863 vijf jaar oud zijn, behorend bij de Evangelische Broedergemeente en net als zijn moeder had hij in 1861 de “manumissie naam” (vrijlatingsnaam) Uithoorn aangenomen en dus niet, zoals Van Herwaarden meende, de naam Coehoorn (op plantage Vossenburg kregen de vrijge- maakten in 1863 allen een Nederlandse plaatsnaam als achternaam.) In het zogeheten slavenregister van Suriname van 1855 dat bewaard wordt in het Nationaal Archief in Den Haag en in Paramaribo, staat vreemd genoeg dat Evert geboren is op 31 december 1854 en bij zijn vrijmaking in 1863 dus acht jaar moet zijn geweest. Welke notatie klopt, die in het overzicht van de manumissies uit 1863 of het slavenregister uit 1855? Dat blijft de vraag.
Dat Van Herwaarden niet precies weet hoe Everts achternaam luidt, lijkt erop te wijzen dat hij de jongen de laatste jaren uit het oog was verloren. Andere kinderen noemde Van Herwaarden niet in zijn testament. Waarschijnlijk was Evert zijn zoon en zijn enige kind. Dat vermoeden wordt gesterkt door de wens van Van Herwaarden dat Evert zijn naam krijgt: Jacobus Henricus van Herwaarden. Hij wijst twee mannen aan als zijn voogd, ene G.T. Penning – zijn zuster was gehuwd met een Penning – ambtenaar van het postkantoor te Amsterdam, en de burgemeester van Zandvoort, Paul Alexander Conrad Heinrich Theodor Albert Werdmüller. In het testament bepaalt Van Herwaarden dat de jongen vanaf de dag van zijn dood het vruchtgebruik krijgt over al zijn goederen. De voogden moeten zorgen voor zijn boedel en zijn tevens de bewindvoerders van zijn nalatenschap zolang het vruchtgebruik duurt. Zij moeten de rente zo goed mogelijk in het belang van de kleine Evert besteden en Van Herwaarden spreekt
daarbij de wens uit dat Evert naar Nederland wordt gehaald, als dat ook het beste is.
Wat is hiervan uitgekomen? Helaas is er over Evert verder geen enkele informatie gevonden, noch in Zandvoort (hij komt niet voor in het bevolkingsregister van Zandvoort), noch in Suriname, waartoe alle gedigitaliseerde Surinaamse kranten zijn doorzocht. (2) Wel is te vinden dat zijn moeder in 1876 huwde met Albert Secondo Gessel met wie zij vier kinderen kreeg, twee dochters en twee zonen. Heeft Evert later de naam Jacobus Henricus van Herwaarden aangenomen? Of bleef zijn naam Evert Uithoorn? Geen van beide namen leverde ook maar enige informatie op.
Rond 1725 vestigt het echtpaar Everhard van Herwaarden en Berendina van Isendoorn zich in Aalten, waar ze aanvankelijk inwonen bij (schoon) vader Abraham van Isendoorn, een man van stand. Daarna starten ze een koperslagerij in de straat die later bekend wordt als Peperstraat. Generaties later wonen kinderen en kleinkinderen ook in Weesp, Naarden en Amsterdam, onder wie Jacobus Hendricus van Herwaarden, ook wel geschreven als Hendrikus of Henricus. Hij werd in 1817 geboren te Weesp, zoon van koperslager Jacobus Everhardus van Herwaarden en Anna Catharina Berner, “koperslager- handelhoudster” en weduwe van Frederik Wagener, met wie ze al kinderen heeft. (3) Jacob Hendricus trekt in bij zijn opa Jacob uit Naarden, die in Aalten de koperslagerij heeft overgenomen en die in hem een opvolger ziet. (4)
Van die opvolging in Aalten komt niets terecht. In 1837 vertrekt de twintigjarige Jacob Hendricus naar Amsterdam om vandaar naar Suriname te vertrekken. (5) Op 14 augustus 1837 komt hij aan. (6) Zijn vader – hij zou aan lager wal zijn geraakt – was al eerder naar Suriname vertrokken. (7) In 1831 staat hij geregi- streerd als inwoner van de Saramaccastraat in Paramaribo, beroep: koperslager. (8) Zijn oom Cornelis Bernardus van Herwaarden arriveert in 1838. (9) Beide broers sterven in Suriname echter een vroege dood: oom Cornelis Bernardus in 1839 en vader Jacobus Everhard in 1845. Hij laat schulden na, zo blijkt uit de brief van Jacobus Hendricus aan zijn grootvader te Aalten. Hij vraagt hem onder meer de trouwakte op te sturen, zodat hij alle financiële zaken kan regelen. Grootvader stuurt de gevraagde documenten en verzoekt zijn kleinzoon terug te keren.
Ruim een half jaar later wordt wederom een brief uit Suriname bij de koperslagerij te Aalten bezorgd. Het is tevens het laatste bericht van Jacobus Hendricus uit Suriname. Hij zal niet terugkomen. Hij heeft het niet breed en moet de schulden van zijn vader zien af te lossen, schrijft hij, maar als hij dan toch moet werken doet hij het liever in Suriname. Hij wil niet meer op de mestvaalt staan, zijn toelichting is veelzeggend:
Want mij negers hebben het beter als die geen die zich half dood moet laaten vriessen en i hagel en sneeuw Knollen en spurrie moet pluken en raap te planten, O Als ik daar weer aan denk. Zoo veel tegenspoed als ik hier met ciekte gehad heb dan is het to hier nog heilig.’ (10)
Ofwel, zelfs een relatief arme man zoals hijzelf, kan het in Suriname goed hebben; hier is hij in staat anderen in slavernij te houden. Hendricus presenteert in de brief aan zijn grootvader zijn rol als slavenhouder als een vanzelfsprekend gegeven. Onderwerp is slechts of zij, de slaafgemaakten, het nu beter of slechter hebben dan zijn familie in Aalten. Hij beschikt, zo valt in de brief te lezen, over negen slaafgemaakten en een buiten met twintig stuks hoornvee. Het huis in de stad heeft hij verhuurd. Als hij de brief al heeft ondertekend en schrijft dat de boot klaarligt om hem naar zijn grond te vervoeren, vraagt hij nog hoeveel piauter (samensmelting van lood en tin) men moet mengen met 10 pond geel koper; ook in Suriname werkt Jacob Hendricus uit Aalten als koperslager.
Van Herwaarden biedt zijn diensten aan als koperslager aan de eigenaren en administrateuren van plantages in Suriname. Zij kunnen bij hem onder meer suikerketels bestellen, bodems voor de dramketels (ketel waar het schuim van kokend suikerrietsap gedistilleerd wordt tot de sterke drank ‘dram’) en zwanenhalzen voor distilleerketels. (11) Volgens het wijkregister van Paramaribo van 1846 woont hij aan de Jodenbreestraat 43B (nieuw nummer), is hij 27 jaar, koperslager, en op zijn erf wonen een zwarte vrouw en een zwarte jongen, beiden in slavernij. (12) Het kan zijn dat hij dit huis toen of later verhuurde, zoals hij aan zijn grootvader schreef, terwijl hij zelf op zijn buiten verbleef. Daarmee bedoelde hij waarschijnlijk houtplantage Nieuw Weergevonden in district Para aan het Pad van Wanica, die hij in 1849 had verworven en betrokken. (13)
Na de dood van zijn vader beschikte Jacob Hendricus van Herwaarden ook volgens de Surinaamse archieven over negen of tien slaafgemaakten van zijn vader, van wie hij Bergere, Eduard en Maria op de publieke veiling kocht.(14) Zijn vader had meer slaafgemaakten, in totaal stonden er zeventien op zijn naam. Een aantal van hen had hij in de jaren voor zijn overlijden al verkocht. In een slavenregister van 1852 van de weduwe Martha Maria Jacobs, geboren Scholte, komen we Jacobus Henricus van Herwaarden wederom tegen: hij blijkt met haar gehuwd te zijn.(15) Ze koopt Jauw, diens zuster Bebé, drie van haar kinderen en haar twee kleinkinderen. Zij worden later tot het eigendom van Van Herwaarden gerekend, uiteindelijk staan 28 personen op zijn naam. (16) De reden hiervoor kan zijn het overlijden van zijn vrouw in 1857. (17) Steeds gaat het om zogenoemde “privé-slaven” die dus niet behoren tot de plantage, hoewel allen op de plantage Nieuw Weergevonden woonden en werkten.
Beschikte Van Herwaarden in 1859 nog over achttien zogeheten privéslaven, (18) ten tijde van de afschaffing van de slavernij in 1863 heeft hij nog zestien personen in eigendom, die allen op de plantage Nieuw Weergevonden wonen. (19) Als vrije mensen krijgen ze een achternaam. Vier van hen heten voortaan Waarden een naam die duidelijk te herleiden is tot Van Herwaarden. Het gaat hier om Elisabeth, geregistreerd als huisbediende, haar broer William van zestien of zeventien jaar, grondwerker, en twee kinderen van Elisabeth, Evelina van twee of drie jaar en de kleine Louisa van een jaar oud. Als compensatie voor zijn zogenaamde “verlies aan slaven” ontvangt Van Herwaarden 4800 gulden uit de koloniale kas, omgerekend naar nu ruim € 50.000 (i.e. 2016). Twee jaar later, in 1865, verlaat hij Suriname en vestigt zich in Zandvoort.(20) En hiermee eindigt het verhaal over Jacobus Hendricus van Herwaarden, telg uit een koperslagersfamilie in Aalten, die met vader en broer naar Suriname ging, zijn kwaliteit als koperslager inzette voor de productie van suiker en zelf ook slavenhouder werd. Zijn verhaal begon met Evert van plantage Vossenburg, die hij opnam in zijn testament.
Nergens is echter een verwijzing naar een relatie tussen kleine Evert, zoon van Mariaantje van plantage Vossenburg, die overigens nog meer kinderen had, en Jacob Hendricus van Herwaarden te vinden. Hij droeg Evert blijkbaar een warm hart toe. Mogelijk had hij een relatie met Mariaantje en had hij de naam Evert voorgesteld, de voornaam van de stamvader van de familie Van Herwaarden. Hebben zijn bewindvoerders Mariaantje ooit geïnformeerd over de dood en het testament van Jacobus Henricus van Herwaarden van Herwaarden?
Maar net als de naam Evert Uithoorn, mogelijk zijn zoon, lijkt ook Jacobus Henricus van Herwaarden na dit testament van de aardbodem verdwenen. Geen enkel document is gevonden waarin zijn naam nog voorkomt. Wellicht heeft de Gereformeerde Kerk van Aalten ooit wel de driehonderd gulden ontvangen ten behoeve van de armen aldaar.
Geïnteresseerd in meer verhalen over het slavernijverleden van Gelderland, Nederland of de wereld? Kijk dan vooral op de website van Mapping Slavery.
Bronnen en verder lezen:
Ineke Mok, CC-BY-NC