In 1843, twintig jaar voor de afschaffing van de slavernij, stuurden Amsterdamse aandeelhouders en belanghebbenden van Surinaamse plantages een verzoekschrift aan de minister van Koloniën. In krachtige bewoording maakten ze de Regering duidelijk dat ze zich niet moest bemoeien met 'het gezag in het beheer der slaven' dat alleen aan hen zou toekomen.(1) Een nieuw reglement om de leefomstandigheden van slaafgemaakten te verbeteren werd door dit felle verzet vertraagd. Een van de ondertekenaars was Jacob Vereul, die vanaf 1850 tot 1862 in Gelderland woonde. Door deze lobby van belanghebbenden werd niet alleen de afschaffing van de slavernij vertraagd, maar zou er voor aandeelhouders ook een compensatie komen.(2) Iets waarvan Jacobs echtgenote Catharina Meijer in 1863 veel profijt zou hebben.
Een half jaar voor uitbetaling van de compensatie in 1863 overleed Jacob Vereul en daarmee kwam zijn vrouw Catharina in bezit van de aandelen in de suikerplantage Nieuwzorg aan de Commetewanekreek in Suriname. Ze woonden toen aan de Veerpoortstraat 25 in Doesburg.(3) Het echtpaar was echter oorspronkelijk afkomstig uit Amsterdam. In 1850 trouwden ze in Gendringen en na een paar jaar (wanneer precies is onduidelijk) vertrokken ze naar Doesburg.(4) Met de vergoeding van ongeveer achttienduizend gulden zou Catharina naar een woning in de Utrechtsestraatweg vertrekken in Amersfoort.(5)
Deze verhuizing was voor Catharina echter niet mogelijk geweest als de familie van Jacob Vereul de afgelopen anderhalve eeuw niet zo betrokken was geweest bij de slavernij. Enerzijds waren deze familieleden erfgenamen van eigenaren van plantage Nieuwzorg, anderzijds hadden ze zelf een plantage opgericht. De familie Vereul was een van oorsprong adellijke Franse Hugenotenfamilie uit Rouen. Net als veel hugenoten (Franse calvinisten) eind zeventiende eeuw vluchtte de familie Vereul naar de Republiek om zo te ontkomen aan vervolging in eigen land.(6) Begin achttiende eeuw richtte een van hen, Abraham Vereul, nadat hij vanuit de Republiek naar Suriname vertrokken was, de plantage 'Vriendsbeleid en Ouderzorg' op.
Abrahams zoon Jean (1719-1750) nam de leiding op de plantage over en onder zijn bewind vond er in 1748 een marronage plaats. Dit was een opstand van slaafgemaakten die uit de slavernij probeerden te vluchten. De reden hiervoor zou Jeans “kwalijke bejegening” van de slaafgemaakten zijn geweest.(7) Als de ontsnapping lukte, was dit nog geen garantie dat je als gevlucht persoon veilig was. Vaak werd de achtervolging ingezet en als je gepakt werd dan volgde daarop de doodstraf. (8) Of dit bij de marronage van 1748 ook is gebeurd is niet duidelijk. In de gouverneursjournalen wordt wel melding gemaakt van twee “weglopers” van de plantage van Vereul, maar een verdere verwijzing naar het lot van deze gevluchte slaafgemaakten ontbreekt.(9) De plantage Vriendsbeleid en Ouderzorg bleef in het bezit van de Vereuls, maar de laatste erfgenaam bevond zich niet meer in Nederland, maar in Frankrijk.(10)
Naast het oprichten van een eigen plantage erfden de Vereuls ook aandelen in de plantage Nieuwzorg via de familie Bennelle. Dit was ook een Franse hugenotenfamilie wat aantoont dat deze families in de Republiek nauwe banden met elkaar onderhielden.(11) Dat de familie Vereul weinig hoefde te doen om deze aandelen in handen te krijgen, betekent niet dat ze daarmee een passieve houding aannamen. Het verzoekschrift aan de minister van Koloniën laat zien dat de familie zich hard zou inzetten om hun “bezit” te verdedigen.
Het verzoekschrift had niet de verbetering van leefomstandigheden voor de slaafgemaakten voor ogen. Plantages hadden altijd te kampen met een sterfteoverschot doordat de omstandigheden zo slecht waren.(12) De suikerplantage Nieuwzorg aan de Commetewanekreek vormde hierop geen uitzondering. Hoewel het aantal slaafgemaakten tussen 1837 en 1861 steeg van 241 naar 316, kwam dit niet door bevolkingsgroei. Aangezien de trans-Atlantische slavenhandel verboden was, werden er binnen Suriname slaafgemaakten overgeplaatst naar andere plantages. Zo werden er in 1843 enkele slaafgemaakten van plantage Meerzorg afgeschreven en naar Nieuwzorg overgebracht.
Bij de emancipatie van 1863 werden aan de 316 mensen 29 familienamen toegekend waarmee er ongeveer één naam per elf personen werd gegeven.(13) Daarmee waren er gemiddeld minder familienamen toegekend vergeleken met andere plantages wat erop zou wijzen dat er veel mensen familie van elkaar waren.(14) De omvang van deze families kon soms wel verschillen. Zo is er van de familienaam Rieskijn in 1863 maar een persoon, terwijl de familienaam Bakboord 27 personen telde.(15) De vrijgelatenen moesten in de periode na 1863 nog tien jaar contractarbeid verrichten, maar op plantage Nieuwzorg is dit niet het geval geweest.(16) Voor de vrijgelaten slaafgemaakten van 1863 betekende de afschaffing van de slavernij dus nog jaren een vorm van dwangarbeid, terwijl de mensen die het meeste profiteerden de voormalig plantage-eigenaren zoals de Vereuls waren.
Deze serie sporen over ‘gecompenseerden’ uit Gelderland is tot stand gekomen dankzij een samenwerking met de opleiding Geschiedenis van de Radboud Universiteit.
Geïnteresseerd in meer verhalen over het slavernijverleden van Gelderland, Nederland of de wereld? Kijk dan vooral op de website van Mapping Slavery.
Bronnen en verder lezen:
Björn Spekschoor, CC-BY
Sporen van slavernijverleden
Oost - West
1800-1900
Doesburg
Achterhoek