Jacoba Maurina Spiering werd in 1806 in Suriname geboren als jongste dochter van Johanna Elisabeth Philippina Thomas en Frederik Hendrik Spiering. Toen Jacoba Maurina op jonge leeftijd wees werd, kwam de voogdij toe aan Quirin George Pichot, de man van haar zuster Louise Henriëtte. (1) Als gehuwde en later gescheiden vrouw woonde Jacoba Maurina in Gelderland, waar ze inkomsten genoot van haar bezittingen in Suriname: ze was onder meer deeleigenaar van diverse plantages en daarmee ook eigenaar van de mannen, vrouwen en kinderen die er onder dwang werkten.
Tot aan haar twintigste woonde Jacoba Maurina Spiering in Suriname, daarna huwde ze in 1826 te Leiden met de toen 23 jarige jonkheer Jean Francois Gysbert de Mey (later voegt hij ‘van Streefkerk’ toe aan zijn naam). (2) Samen betrokken ze in het Gelderse Lienden het voorname huis of kasteel Kermestein, met grachten en land rondom. Hier werden kort na elkaar twee zonen en vervolgens drie dochters werden geboren – haar man was militair in bijgelegen Zaltbommel. In het bevolkingsregister van 1839 staat Jacoba Maurina nog steeds vermeld als inwoner van Lienden, nu met alleen haar drie dochters en, naar het lijkt, zeven dienstboden. (3) Haar man staat er niet bij; ze zou in 1853 van hem scheiden. Eerder moet het huwelijk al niet goed geweest zijn want al in 1847 werd op verzoek van haar man een scheiding van tafel en bed uitgesproken. (4)
Hoewel Jacoba Maurina Spiering met haar huwelijk Suriname definitief vaarwel had gezegd, bleef ze ook op Kermestein met de kolonie verbonden. Ze was niet alleen deeleigenaar van diverse plantages en dus ook eigenaar van slaafgemaakten. Maar ze had ook de beschikking over zeven zogeheten ‘particuliere slaven’, mensen die, zo kunnen we aannemen, in Suriname tot haar persoonlijke huishouding hadden behoord en zorg hadden gedragen voor haar dagelijkse verzorging. Het gaat om drie vrouwen, een meisje en drie jongetjes: Kwasiba (47 jaar), Marie (31 jaar), Cato (21 jaar), Dientje (14 jaar), Constant (6 jaar), Kobus (4 jaar) en Christiaan (?). In 1830 verkoopt haar zwager Quirin George Pichot de vrouwen en hun kinderen voor haar aan ene J. de Jager. De kleine Christiaan overlijdt op 30 juli. (5) In 1837 worden slaafgemaakten op haar naam geschreven. Het gaat om mensen van de plantages Ma Retraite en Mislukt, die met instemming van het gouvernement worden overgeschreven op de naam van hun (deel)eigenaren. Jacoba Maurina Spiering is een van hen. (6)
Hoewel we geen kasboeken of correspondentie tot onze beschikking hebben, is digitaal wel te achterhalen dat Jacoba Maurina Spiering meer ijzers op het vuur had, indirect ook in de kolonie Nederlands-Indië. Zo was ze voor 1/32 deel eigenaar van het schip Jacoba Maurina, dat in 1838 in Amsterdam werd gebouwd en een aantal malen naar Batavia voer. (7) Van de eerste keer is bekend dat het terugkeerde met koffie, suiker en tin. In 1848 werd het schip verkocht.
Lees hier deel 2 over hoe het verder ging met Jacoba Maurina Spiering, Kermestein, de compensatie als slavenhouder in 1863 en verder onderzoek naar deze zaken.
Geïnteresseerd in meer verhalen over het slavernijverleden van Gelderland, Nederland of de wereld? Kijk dan vooral op de website van Mapping Slavery.
Bronnen en verder lezen:
Ineke Mok, Cultuursporen, CC-BY-NC