In de Gelderse plaats Zoelen bevindt zich de buitenplaats Djoerang, oorspronkelijk gebouwd in 1823 als Nieuwe-Wadestein.(1) Deze buitenplaats komt omstreeks 1850 in bezit van Catharinus Johannes Hasselman (1818-1875), die net met zijn gezin is teruggekeerd uit Nederlands-Indië. Hij noemt het huis naar zijn vorige woonplaats op het eiland Java, waar de Gelderse ondernemer enkele nopal-plantages bezit. Nopal is een schijfcactus waarop de cochenilleluis leeft die een rode verfstof produceert. Met de winst van zijn onderneming koopt Catharinus het huis in Zoelen.(2) De Hasselmans presenteren zichzelf als eerlijke, hardwerkende zakenmannen die het beste voorhebben met de Javanen, maar zat er ook een keerzijde aan hun onderneming?
Wie zijn de Hasselmans eigenlijk, en hoe komen zij in Nederlands-Indië terecht? Het begint met het huwelijk tussen Dirk Hasselman (1788-1848), een Gelderse schoolmeester uit Herwijnen, en Geertrui Adriana van den Bosch (1786-1845). De broer van Geertrui is Graaf Johannes van den Bosch (1780-1844). Deze bekende Gelderse generaal is onder meer oprichter van de Maatschappij van Weldadigheid, gouverneur generaal van Nederlands-Indië en verantwoordelijk voor het invoeren van het Cultuurstelsel in Nederlands-Indië in 1830.
Via hun oom komen de vier zoons van Dirk en Geertrui in aanraking met Indië. Oudste zoon Gijsbert maakt al snel carrière als hij in 1829 meegaat met zijn oom als privésecretaris op dienstreis naar Nederlands-Indië.(3) Tweede zoon Johannes Jerphaas, kortweg Jan genoemd, begint in 1834 als koloniaal ambtenaar en wordt uiteindelijk assistent-resident van Djokjakarta. De twee jongste broers, Catharinus en Benjamin, duiken in het particuliere ondernemerschap. In 1842 sluit Catharinus een cochenille-contract af met de overheid voor nopal-plantages in de dessa’s Gebok, Djoerang en Dawee.(4) In 1848, als Catharinus naar Nederland terugkeert, neemt broer Benjamin de plantages en het huis in Djoerang over om hier tot 1860 met zijn vrouw Gertrude Tydeman te blijven. De correspondentie tussen de familieleden geeft een goed beeld van het leven op Java en het beheer van de plantages.
Anders dan in de Cariben werken op de Javaanse plantages geen slaafgemaakten, maar Aziatische arbeiders in verscheidende gradaties. Het zware werk, zoals het oogsten en vervoeren van producten, wordt uitgevoerd door zogenaamde "gouvernementskoelies" of "contractkoelies". Dit zijn Aziatische contractarbeiders die door het gouvernement worden aangeworven om buiten hun eigen woongebied in mijnen of plantages te werken. De werk- en leefomstandigheden zijn vaak slecht en de voorwaarden van de contracten zijn zeer onvoordelig.(5) Op de Djoerangse ondermeming werken ook boedjangs: jonge, vaak ongehuwde Javaanse mannen die als bedienden worden ingezet.(6) Toch wordt niet al het werk uitgevoerd door mannelijke arbeiders. Het oogsten van cochenille was een secuur werk en voor de oogst in 1849-1850 worden daarom ruim tweehonderd vrouwen en kinderen ingezet.(7) De boedjangs en koelies werken onder toezien van een mandoer, een Javaanse ploegleider. Helemaal bovenaan de rangorde staan de Europese opzichters.
Volgens Benjamin en Catharinus Hasselman hebben de ‘Djoerengsche javaantjes’ het bij hen niet slecht. Waar op de gouvernementsplantages vaak hongersnoden heersen, maken zij zich er naar eigen zeggen hard voor dat er altijd voldoende rijst is voor hun werknemers.(8) Wel zijn ze openlijk over de lijfstraffen, die niet worden uitgevoerd door de Europese opzichters, maar door de wedono, het dorpshoofd. Zo bericht Catharinus in 1848 aan zijn broer Benjamin dat zijn opzichters niet direct koelies moeten toespreken, maar ‘ingeval een koelie eens brutaal tegen hem is’ hij daarvan de naam aan de administrateur moet opgeven, ‘die dan de wedono verzoekt hem te straffen; zij werden door mij te goed behandeld dat canaillepak en hoe meer men toe geeft hoe brutaler zij worden.’(9)
In Indische huishoudens werden in de tijd van de Hasselmans wel slaafgemaakte mensen ingezet.(10) In het huishouden van de familie Hasselmans zijn Javaanse mensen te zien. Dit weten we via enkele schetsen, waarschijnlijk van de hand van Benjamin, waarin hij het huishouden in Djoerang afbeeldt. We zien meestal Geertrui met de drie kinderen Jan, Constance (Ton-Tan) en Nanny op de voorgrond. Op de achtergrond staat waarschijnlijk een "baboe" die de kinderen verzorgt en minstens één Javaan die met een dienblad rondloopt. In de verre achtergrond zien we personen in Javaanse kledij aan het werk in de tuin of op het land.
Het blijft onduidelijk wie deze personen waren, onder welke status zij in het huishouden werkten en hoe ze werden behandeld. Hopelijk zal nader onderzoek dit kunnen uitwijzen.
Emma Hooghwinkel schreef dit verhaal in het kader van haar onderzoeksstage bij Erfgoed Gelderland.
Geïnteresseerd in meer verhalen over het slavernijverleden van Gelderland, Nederland of de wereld? Kijk dan vooral op de website van Mapping Slavery.
Bronnen en verder lezen:
Emma Hooghwinkel, CC-BY
Sporen van slavernijverleden
Oost - West
1800-1900
Buren
Rivierengebied