Leven op een kasteel: plantage-eigenaar en rentenier in Gendringen

Joost baron Taets van Amerongen

Wie vanuit Paramaribo een blik werpt naar de andere kant van de Surinamerivier kijkt uit over een stuk land dat door een bocht van de rivier aan drie kanten door water wordt omringd. Hier ligt Meerzorg, een gebied waar voor lange tijd een suikerplantage met dezelfde naam lag. Deze plantage werd eind zeventiende eeuw opgericht door Paul Amsincq. Door vererving zou het aantal plantage-eigenaren gedurende de jaren alsmaar groter worden. Bij de afschaffing van de slavernij in 1863 kregen 64 aandeelhouders een vergoeding. Een van hen woonde in het Gelderse plaatsje Megchelen bij Gendringen.(1)

Adellijke familie

Deze aandeelhouder was Joost baron Taets van Amerongen, geboren op 22 februari 1832 in De Bilt in een vooraanstaande adellijke familie.(2) Leden van de familie Taets van Amerongen bekleden hoge functies in het leger en vinden veelal binnen de adel een huwelijkspartner. Zo trouwt  Joost in 1855 in Utrecht met de in Amsterdam geboren Hortense Catharina Maria van de Poll (1831-1915).(3) De familie Van de Poll is naast haar betrokkenheid bij het leger ook een regentenfamilie. Hortense stamt af van de Amsterdamse burgemeester Harmen Hendrik van de Poll (1697-1772). Tegelijkertijd is één van de voorvaderen van Joost, Matthijs Straalman (1722-1808), ook burgemeester van Amsterdam geweest en hij is een van de aandeelhouders van plantage Meerzorg. Via zijn moeder erft Joost een deel van deze aandelen. Als hij hier in 1863 een vergoeding voor krijgt, woont hij met zijn gezin op kasteel Zwanenburg in Megchelen, waar hij tussen 1858 en 1871 verblijft.(4)

Renteniersleven

Over Joost is niet veel bekend. Dat hij tijdens zijn leven twee naamgenoten had, maakt het vinden van informatie over hem lastig. Het lijkt erop dat hij tijdens zijn verblijf op kasteel Zwanenburg als rentenier door het leven ging.(5) Een connectie met de slavernij in Suriname is, afgezien van de aandelen, niet te vinden. Ook niet in zijn familie of die van zijn vrouw. Daarnaast is er geen enkele aanwijzing dat Joost ooit in Suriname is geweest. Het lijkt erop dat hij zijn leven vooral op zijn kasteel heeft gespendeerd. Er is wel een connectie met de andere kolonie Nederlands-Indië: vier van zijn acht kinderen zijn hier actief als ambtenaar of tabaksplanter. Dit speelt zich echter lang nadat Joost overleden is af. Kort nadat zijn laatste kind geboren is, verhuizen Joost en Hortense naar een pand in Deventer aan de Onder de Linden. Hier overlijdt Joost na enkele maanden op 30 juli 1871.

Toegewezen namen

Het leven en werk op de suikerplantage Meerzorg was zwaar. Dit zware werk eindigde niet in 1863: na de emancipatie blijft de plantage in bedrijf en de 325 vrijgelaten slaafgemaakten moeten nog tien jaar op de plantages blijven werken, onder toezicht van de overheid. Na deze tien jaar nemen Hindoestaanse en Javaanse contractarbeiders het werk over. De tot slaafgemaakten krijgen in 1863 een familienaam toegewezen. Sommige van deze namen hebben betrekking op de plantage, zoals de namen Amzink (naar de oprichter), Zorg, Meerzorg en Minderzorg. De voornamen van de slaafgemaakten bestonden vaak al en waren ook door de eigenaar toegewezen. In de namenlijst van de plantage staan namen zoals Elisabeth, Jan en Emanuel. Tegelijkertijd komen er ook veel voornamen voor die ouders zelf niet zo snel aan hun kind zouden geven, zoals Chocolaad, Charmantje, Tevreden en Fornothing. Ook namen als Generaal, Korporaal en Luitenant kwamen voor. Dit doet vermoeden dat het de leidinggevenden op de plantages waren die deze namen toewezen en dat de slaafgemaakten ook hier niet zelf over konden beslissen.

De plantage ver weg

Een plantage verwijst niet alleen naar een locatie. Meerzorg is niet alleen die plek aan de andere kant van de Surinamerivier. Vóór 1863 was de betekenis van het woord plantage verbonden aan de totale inboedel en de slaafgemaakten werden gezien als onderdeel hiervan.(6) Een van de weinige afbeeldingen van plantage Meerzorg is afkomstig van de plantagehouder Théodore Bray uit 1843. Op de afbeelding zien we dat er bakkeljauw (gedroogde vis) uitgedeeld wordt aan slaafgemaakten. Het geeft een geromantiseerd inkijkje in het leven van slaafgemaakten op de plantage. Voor een aandeelhouder zoals Joost Taets van Amerongen was de vergoeding van 1863 waarschijnlijk het enige moment waarop hij zich bezighield met de slavernij in Suriname. Voor hem lag de plantage ver weg.(7)

Deze serie sporen over ‘gecompenseerden’ uit Gelderland is tot stand gekomen dankzij een samenwerking met de opleiding Geschiedenis van de Radboud Universiteit.

Geïnteresseerd in meer verhalen over het slavernijverleden van Gelderland, Nederland of de wereld? Kijk dan vooral op de website van Mapping Slavery

Bronnen:


Rechten

Björn Spekschoor, CC-BY

  • Sporen van slavernijverleden

  • Oost - West

  • Personen

  • 1800-1900

  • Oude IJsselstreek

  • Achterhoek

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl