Aan de Randweg Oost in Doetinchem is tussen 30 september en 9 december 2013 in twee fasen een opgraving uitgevoerd door raap Archeologisch Adviesbureau. In 2016 is het eindrapport van deze opgraving opgeleverd. Eerder was bij diverse vooronderzoeken in het tracé van de geplande rondweg de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische resten vastgesteld.
Tussen 30 september en 21 november 2013 werd een opgraving uitgevoerd in het gebied dat globaal begrensd wordt door de Frans Halsweg en het parallel aan de Zuivelweg/Willem Dreeslaan lopend fietspad. Van 25 november tot en met 9 december kreeg dit onderzoek een vervolg in de vorm van de opgraving van een vuursteenvindplaats uit het laat-paleolithicum (Ahrensburgcultuur) die bij toeval werd ontdekt tijdens het bekijken van een gat, ontstaan door een boomval. Tijdens dit vervolgonderzoek kregen de medewerkers van RAAP assistentie van vrijwilligers van de Archeologische Werkgroep Zelhem en van door de firma Econsultancy aangeboden stagiaires.
De archeologen hebben in het gebied vier vindplaatsen ontdekt. De eerste vindplaats betreft één uitgestrekt en aaneengesloten gebied met archeologische resten uit de periode van de vroege bronstijd tot en met de vroeg-Romeinse tijd. Bijzonder zijn de resten van een grafheuvel uit de eerste helft van de midden-bronstijd en een deel van een meervoudige palenrij of allee die vermoedelijk naar een andere grafheuvel, buiten het onderzochte tracé, leidt. Daarnaast zijn er sporen aangetroffen die verband houden met het agrarisch gebruik van het terrein vanaf de vroege middeleeuwen. De tweede en derde vindplaats betreffen sporen uit de nieuwe en nieuwste tijd. Het gaat om sporen in de periferie van een achttiende/negentiende-eeuws erf en de resten van een Duits stelsel van loopgraven en kleine bunkers uit de eindfase van de Tweede Wereldoorlog.
De vierde en meest unieke vindplaats is een goed geconserveerde vuursteenvindplaats van de Ahrensburgcultuur uit het laat-paleolithicum. De vindplaats is pas de derde die in Noord-Nederland door middel van een opgraving is onderzocht en is daardoor van landelijk en zelfs internationaal belang. De onderzochte vuursteenvindplaats bestond uit twee spreidingen van vuurstenen en stenen artefacten, ingebed in een laag dek/rivierduinzand, in en onder een fossiele bodem. Ook zijn houtskool en stenen artefacten gevonden. Van de meer dan vierduizend vuursteenvondsten is slechts een zeer beperkt gedeelte, te weten 183 artefacten, gedetermineerd als werktuig. Daarbinnen vormen de formele werktuigen, dat wil zeggen werktuigen die door middel van retouchering een bepaalde, vastgelegde vorm hebben gekregen, de minderheid (38 stuks). Daarbinnen wordt de grootste groep gevormd door de spits(fragment)en. Stekers, boren en schrabbers zijn verhoudingsgewijs met maar weinig exemplaren vertegenwoordigd. Ook komen enkele afslagbijlen voor.
Het grootste deel van de als werktuigen herkende artefacten bestaat uit klingen (en enkele afslagen) met gedeeltelijke retouche, of ongeretoucheerde vormen met sporen van gebruik (in totaal 145 stuks). Binnen het verspreidingspatroon van de vuurstenen artefacten zijn enkele haardplaatsen gereconstrueerd en zijn activiteitenzones met specifieke artefacttypen aangetroffen.
Al het materiaal is toe te schrijven aan de Ahrensburgcultuur, meer specifiek het laatof Epi-Ahrensburgien, dat rond de overgang van het laat paleolithicum naar het mesolithicum gedateerd wordt. Kenmerkende artefacten zijn, naast de productie en het gebruik van vrij grote klingen (macroklingen), vooral de microlithische spitsen. Een opvallend artefact onder de werktuigen met gebruikssporen is een vermoedelijke lame mâchurée (globaal te vertalen als ‘afgeknaagde kling’), een artefacttype dat onder andere in het noordwesten van Frankrijk en het zuidoosten van Engeland als ‘typisch’ wordt gezien voor deze tijdshorizont. Van vindplaatsen in Nederland zijn dergelijke artefacten niet of nauwelijks bekend.
Als uitgangsmateriaal voor de vuurstenen artefacten is vuursteen van zowel noordelijke als zuidelijke herkomst gebruikt, althans voor zover herkenbaar, aangezien een groot deel van de vondsten gepatineerd is. Het materiaal van noordelijke herkomst bestaat vooral uit uiterst fijnkorrelige, sterk doorschijnende vuursteen van paleogene28 ouderdom. Blijkbaar heeft er aan de bron een strenge materiaalselectie plaatsgevonden, aangezien slechts een zeer beperkt deel hiervan insluitsels (zoals de typische bryozoën29) bevat. Het vuursteen van zuidelijke herkomst bestaat uit terrasvuursteen, herkenbaar aan het gladgerolde oppervlak. Ondanks dat de patinering een exacte toewijzing veelal onmogelijk maakte, lijkt het erop dat vuursteen van noordelijke herkomst een groter aandeel heeft dan het zuidelijk herkomstmateriaal. Beide vuursteensoorten konden waarschijnlijk op relatief korte afstand van de vindplaats worden verzameld uit glacigene afzettingen, bijvoorbeeld ter hoogte van het Montferland: de noordelijke vuursteen uit de grondmorene en de zuidelijke vuursteen uit glaciaal gestuwde, oudere rivierafzettingen. Aanwijzingen voor import van vuursteen over lange afstanden zijn er niet.
Fotoverklaring: 1. Spits (vierhoek), 2. spits (b), 3. steker, 4. schrabber, 5. kling (gebruikt), 6. kling (gebruikt), 7. kling (afgeknot).
Dit verhaal is afkomstig uit de Gelderse Archeologische Kroniek 2017.
A. Lugtigheid, CC-BY-NC
Archeokroniek
Archeologie
-3000-500
Doetinchem
Achterhoek
De Gelderse Archaeologische Stichting is sinds 1930 het archeologis…
De provinciaal-historische Vereniging Gelre beoogt sinds haar opric…