Toen mevrouw A. Lurvink-Boschker (1937) klein was, maakte haar vader het houtgestookte fornuis altijd aan. Door zijn slechte longen zat hij veel op de stoel. Zijn zonen deden het zware werk, samen met zijn vrouw.
"Soms legden we een steen in de oven. Als die heet was, deden we er een krant omheen. Zo hadden we een kruik voor in bed. Als het heel koud was, mochten wij onze voeten in de oven leggen. Mijn broer zat ook eens zo met de benen in de oven. Toen is er een pan met rijstepap bij hem over de benen gevallen. Hij heeft daar verbrande benen aan overgehouden.
Ook in de zomer moest het fornuis aangemaakt worden. Mijn moeder kwam dan hartstikke heet van het werken op het land naar huis om te koken. Hier een pannetje, daar een pannetje, zorgen dat het eten kookte en dat weer verplaatsen: het was altijd ontzettend veel werk.
Wij aten met z’n negenen of tienen in een klein keukentje. Mijn oudste broers waren al uit huis. Toch was er geen plek voor iedereen aan tafel. Daarom moest ik aan de rand van het granieten aanrecht zitten en mijn zusje scheef aan de zijkant. Later kregen we een gasstel met een gasbus. Vanaf toen moest ik op die gasbus zitten tijdens het eten.
Aan de andere kant van het aanrecht zat de pomp met de gootsteen. Pas later kregen we stromend water. Elektriciteit hadden we al in 1937. Want zes weken voor mijn geboorte is mijn ouders’ huis afgebrand. Daarom ben ik bij een oom in huis geboren. In het nieuwe huis hadden we gelijk elektriciteit.
De was werd in een fornuispot gekookt. Wij mochten als kind helpen met het stoken. Dat vonden wij prachtig werk. Soms gooiden we stiekem een aardappel in het vuur. Die aten we dan op. Mijn grote broers hielpen mijn moeder met de zware potten. Eerst werd het varkensvoer in een binnenpot gekookt. Daarna de was, in een andere binnenpot.
Mijn moeder verplaatste de gekookte was met een stok naar een teil. ‘Pas op, pas op!’ riep ze dan. Ze maakte dan nieuw sop, waarin de was opnieuw werd gekookt. Als er na drie keer spoelen nog ergens een vlek in de was zat, dan werd de was op het gras gelegd. Wij moesten er met een gieter overheen. Zo werd de vlek gebleekt door de lucht en de zon. Als deze was weer was opgehaald, werd die wéér drie keer gespoeld.
Mijn vader heeft direct een elektrische wasmachine voor mijn moeder gekocht toen ze te koop kwamen. Een grote Miele, met zo’n draaimechanisme. Erbovenop zat een wringer. Die moest je met de hand bedienen. Daarna werd de was weer gespoeld. Mijn moeder hing alles keurig op maat aan de waslijn."
Voor ‘Een nieuwe tijd! Wederopbouw in de Achterhoek’ vertellen (oud)-inwoners over opgroeien, werken en wonen in de Achterhoek in de periode 1940-1965. Dit verhaal over mevrouw A. Lurvink-Boschker is geschreven door Anja Driessen op basis van een oral history-interview afgenomen door Anja Driessen in oktober 2019. Dit verhaal is geredigeerd door Lisanne Vroomen.
Anja Driessen, CC-BY