Vlak na de oorlog lagen de steden en dorpen in puin. Geld was er nauwelijks en grondstoffen waren er vaak ook niet. En dan moet het leven toch weer opgebouwd worden. Het was geen vetpot, maar mét elkaar maakte je er wat van. Thijs Wentink (1932) vertelt over deze periode. Zijn vader is een jaar na de oorlog overleden. Hij woont met zijn moeder, vijf broers en een zus in Terborg.
‘Nog een jaar na de oorlog was er de distributie en hadden we bonkaarten. Dat moest ook wel, want de aanvoer stokte. De oogsten waren er nog niet en het treinverkeer functioneerde nog niet goed. Net na de oorlog kwamen er nog veel spullen uit Amerika, zoals gedroogde eieren. Dan stond erop: ‘pure dried’. Wij als kinderen spraken dat dan letterlijk uit, ‘puur driet’!
Supermarkten waren er nog niet. We woonden naast een bakker en soms werden we gematst. Dan kregen we een blik koekkruimels: hadden we iets lekkers te eten. De melkboer kwam langs de deur, met een melkbus met kraantje. De melk werd afgetapt in een litermaat. Alleen in de winter kon je dan wel eens besodemieterd worden. Dan zat er een laagje ijs onder in de maatbeker en ja, dan kreeg je dus minder melk voor je geld!
We aten goed, maar kleding was wel een probleem.´s Avonds breidde mijn moeder en mijn zus zat achter de naaimachine. Er was weinig te koop, dus mijn zus knutselde van alles voor ons. Op zondag droegen we een kostuum, een broek met overhemd en een jasje. Toen ik voor het eerst naar kantoor ging droeg ik een kostuum met stropdas. In de fabriek had ik alleen overalls gedragen met lappen erop.
Zakgeld kregen we niet. Met de feestdagen hielp ik de bakker met bezorgen. De fooi mocht ik houden en van de bakker kreeg ik nog een aanvulling. Het was niet veel, maar ik was er blij mee. Dat geld ging op mijn spaarbankboekje. Het eerste boekje heb ik nog. Er stond toen 10 gulden op, gekregen van mijn vader direct na de oorlog. Dát was kapitaal, daar kon je mee verder! We spaarden, maar gaven niets uit. Er was sowieso weinig te koop na de oorlog. Toen ik ging werken kreeg ik van mijn moeder twee gulden mee, voor als er een keer iets zou gebeuren. Nou, die twee gulden hebben zeker een jaar in mijn broekzak gezeten. Ik kwam niet op het idee dat geld zo maar uit te geven.
Soms gingen we een keer naar een mooie film, met Jacques van Bie bijvoorbeeld. We zaten dan voor 25 cent op de pinda-rang. Dan kon je er weer een jaar tegen. De bioscoop was gewoon een bovenzaaltje met een opgehangen wit doek en een hokje achterin voor de filmprojector. De echte bioscoop kwam pas veel later in Doetinchem. Daar gingen we uiteraard ook heen.
Op zondag gingen de mannen na de kerk naar het café voor een biertje of een borrel. Er werd een kaartje gelegd en daarna gingen ze weer op huis aan. Ik ben er ook wel eens geweest, maar er ook weer snel van afgestapt. Vrouwen gingen na de kerk naar huis, want er moest gekookt worden.’
Voor ‘Een nieuwe tijd! Wederopbouw in de Achterhoek’ vertellen (oud)-inwoners over opgroeien, werken en wonen in de Achterhoek in de periode 1940-1965. Dit verhaal over Thijs Wentink is geschreven door Bernadette Wedding, op basis van een oral history-interview afgenomen door Bernadette Wedding in september 2019. Dit verhaal is geredigeerd door Lisanne Vroomen.
Bernadette Wedding & Lisanne Vroomen, CC-BY