Ria Olijslager-Ballast is geboren in 1948 in Lintvelde, een buurtschap onder Beltrum. Ze is de oudste in een gezin met zeven kinderen. Na haar volgden vier broers en een tweeling: twee zusjes. Op de boerderij zijn verder een knecht en een meid in dienst die ook mee-eten. Zo is het een drukke bedoening met veel werk.
“Wij hadden niet veel vriendjes en vriendinnetjes nodig. Wij waren met zeven en bij de buren waren tien kinderen. Dat was een heel stel bij elkaar. Wij moesten ook veel doen thuis. In zo’n boerenhuis was veel werk. Zo gauw je kon, moest je boontjes tippen in de zomer, of bessen plukken of aardappels schillen, een emmer per dag. Je had een vader, een moeder, een meid, een knecht en zeven kinderen: er moest dus eten voor elf mensen gemaakt worden.
Mijn moeder was wel slim. Wij moesten de aardappels die geschild waren, laten zien. Bij Gerard thuis moesten ze de aardappels ongeschild laten zien. Dus wat gebeurde daar? Als zij buiten schilden, dan gingen de kleine aardappels eruit en die gooiden ze achter hun hoofd weg. Die schilden ze niet, dus dan hadden ze die middag te weinig gekookte aardappels. Het volgende jaar kwamen daardoor overal in de tuin aardappels op. Hun vader dacht: ‘Waar komen die aardappels dan vandaan?’
De jaarlijkse schoonmaak was ook geweldig. Dan wist ik niet hoe hard ik tussen de middag naar huis moest fietsen. Wij hadden in één van de zijslaapkamers een heel groot kabinet. In dat kabinet zaten alle sieraden: de knipmutsen van onze opoe, waardevolle papieren, herinneringen van vroeger. Het kabinet werd helemaal aan de binnenkant schoongemaakt en aan de buitenkant in de boenwas gezet. Dat vond ik fantastisch. Ik fantaseerde daarbij dat er allemaal schatten in lagen en dat was eigenlijk ook zo. Er lagen mutsenbellen in: de sieraden van de boerenvrouw. Er was ook een la met oude bidprentjes. Eerst werd gebeden voor tante Grada en voor tante Dora en ome Willem. Later zeiden we alleen maar: ‘We bidden nu voor alle bidprentjes in de la.’
’s Maandags was het natuurlijk wasdag en dan stond mijn moeder altijd heel vroeg op. Wij moesten dan om de beurt de wringer draaien. Het wasgoed kwam eerst uit de spoelton en ging daarna in een andere kuip. De natte was in die kuip moest eerst zo worden gevouwen dat het mooi plat door de wringer heen kon. Een kind moest dan vouwen en de ander moest draaien. Als wij dan naar school waren, ging mijn moeder de gewrongen was ophangen om te drogen.
Op zaterdag mochten wij boodschappen doen. Dan haalden we boterhamworst in de winkel. Doordeweeks aten wij nagelhout en schinke, ons eigen broodvlees. Dat vonden wij hartstikke lekker. Brood van de bakker namen we ook mee, want de bakker kwam bij ons niet aan huis. Er kwam wel een kruidenier. Die kwam op maandag het boekje ophalen, waar mijn moeder de boodschappen in had geschreven. Die man nam de eieren van ons weer mee terug. Dat was ook één van de karweitjes voor de kinderen: de eieren uithalen en altijd zorgen dat de kippen genoeg schoon water hadden. De opbrengst van de eieren werden dan afgetrokken van de rekening van de boodschappen.”
Voor ‘Een nieuwe tijd! Wederopbouw in de Achterhoek’ vertellen (oud)-inwoners over opgroeien, werken en wonen in de Achterhoek in de periode 1940-1965. Dit verhaal over Ria Olijslager is geschreven door Lisanne Vroomen, op basis van een oral history-interview afgenomen door Marja Bergevoet oktober 2019. Dit verhaal is geredigeerd door Kees Huntink.
Lisanne Vroomen & Marja Bergevoet , CC-BY