Hoewel vooral de stuwwal, het Waalfront en de weidse gezichten tot de verbeelding van de welgestelde negentiende-eeuwse reiziger spraken, oefende de rivier zélf ook altijd aantrekkingskracht uit op bewoners en bezoekers. Sinds mensenheugenis werd er in de Waal gebaad. En met de opkomst van het massatoerisme groeide ook de recreatievaart.
Deze tekst maakt onderdeel uit van de special Verbeelding van de Waal, De Waal als inspiratiebron, thema De ontdekking van de Waal als recreatief landschap.
Vermoedelijk werd er altijd al gebaad in de Waal, getuige onder meer een prent uit 1741. Maar het ‘echte’ zwemmen en de badcultuur kwamen pas in de negentiende eeuw op gang. Vanaf 1827 lag onder de Lindenberg in Nijmegen een badschip, compleet met zwavel- en stoombaden, mogelijk ook bedoeld voor de Britse toeristen op weg naar Keulen. De nieuwigheid was geen lang leven beschoren, maar vanaf 1878 kwam er een nieuw Waalbad, met drie grote drijvende bassins. Het had een Spartaanse uitstraling, maar was desondanks van veel gemakken voorzien. Het bleef tot 1950 bestaan. Dan weer lag het aan de Nijmeegse kant, dan weer aan de Lentse oever. Ook Zaltbommel had zo’n rivierbad, al was het veel kleiner.
Op veel plekken langs de Waal lagen ook openluchtbaden en Waalstranden, zoals in Tiel en de Ooijpolder. Tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw was ‘Bad Lent’ voor veel Nijmegenaren een populaire bestemming op hete zomerdagen. Het lag direct ten westen van de spoorbrug. Ook na het verdwijnen van de zweminrichting bleven de strandjes in trek. Ze lagen onder handbereik, met zicht op de bedrijvige stad en ideaal op het zuiden. Durfals hadden geen zwembaden nodig en zwommen over de Waal of lieten zich stroomopwaarts meetrekken met een boot, om zich daarna weer af te laten zaken.
Door de aanleg van overdekte en verwarmde zwembaden verdwenen de rivierbaden. De vervuiling van de Waal in de tweede helft van de twintigste eeuw zorgde er zelfs voor dat het rivierzwemmen zo goed als helemaal verdween. Nu de Waal schoner wordt, zijn er weer meer mensen die zonnebaden en zwemmen langs de Waal.
Na de Tweede Wereldoorlog nam de welvaart sterk toe, kregen werknemers steeds meer vrije tijd en ontstond het massatoerisme. In het Waalgebied leidde dat onder meer tot een grote groei van de recreatievaart. Bij historische steden en in voormalige zandwinningen – die onder meer bedoeld waren voor de aanleg van nieuwe snelwegen – zijn recreatieplassen en -havens aangelegd, zoals bij de Bisonbaai. In de zomer zijn er vaak meer recreatievaartuigen dan beroepsvaarders op de Waal. Tegenwoordig is de recreatievaart van groot economisch belang. Ook meren er aan de Waalkade nog steeds cruiseschepen af, op weg naar de Duitse Rijnvallei.
In het rivierengebied is ook het aantal fietsers en motorrijders sterk gegroeid. Met name de dijktracés zijn populair, omdat het rivierenlandschap op die manier goed beleefd kan worden. In het voorjaar trekken de bloeiende fruitbomen in de Betuwe veel bezoekers. Op veel plekken ontstaan kleinschalige recreatieve structuren, zoals de Rondjes-pontje. Ook de uiterwaarden zijn steeds meer in trek. Op veel trajecten kunnen wandelaars vrij door de uiterwaarden struinen.
J.U. Brolsma. 2010. Beknopte geschiedenis van binnenvaart en vaarwegen de ontwikkeling van de natte infrastructuur in Nederland. Rijkswaterstaat, Delft.
Vervolg: De Waal in schilderijen: opkomst
Hans Bleumink, Bureau Overland in opdracht van De Bastei, Nijmegen, CC-BY-SA
Verbeelding van de Waal
Landschap
1800-1900
Rivierengebied