Een e-bike is geen overbodige luxe in Arnhem. Korte stevige klimmetjes, vals plat en lange steile heuvels, Arnhem heeft het allemaal. De uitlopers van de stuwwal reiken tot in het hart van de stad. Als vingers van een hand doorsteken de groene heuvels de woonwijken.
De stad dankt haar karakter, haar ontwikkeling en een groot deel van haar inkomsten aan de natuurlijke gevolgen van de voorlaatste ijstijd. Zo’n 150.000 jaar geleden schoof honderden meters dik landijs vanuit het noorden grond voor zich uit. Bij Arnhem stopte het ijs en de vooruitgeschoven aarde werden de heuvels ten noorden van de stad. Langs de heuvels vormde de rivier de Rijn haar bedding. Het hoogteverschil tussen de Utrechtseweg (Bovenover) en de Rijn (Onderlangs) bedraagt twintig loodrechte meters. De stuwwalheuvels liggen als een halve maan – met namen als Mariëndaal, Gulden Bodem, Zijpendaal, Sonsbeek, Klarenbeek en Geitenkamp – rondom de stad. Achter de heuvels, iets verder naar het noorden, liggen de hoogvlaktes van de Lichtenbeek, Schaarsbergen en de Koningsheide.
Eeuwenlang waren de heuvels en de woeste heide- en zandvelden van Veluwe een last voor de stad. Je kon er niet op bouwen, het was geen geschikte landbouwgrond en het belemmerde het verkeer en vervoer. Vrijwel alle bomen werden rond 1500 in opdracht van de Bourgondische vorst Filips de Schone gekapt om een belegering van de stad mogelijk te maken. Nieuwe grootschalige boomaanplant vond plaats in de achttiende en negentiende eeuw. In die tijd werd Arnhem het ‘groene Haagje van het oosten’ en vestigden welgestelden, niet alleen overigens uit ‘s-Gravenhage, zich in de stad. Ze werden later gevolgd door de toeristen van de twintigste en eenentwintigste eeuw. De bossen en juist het contrast tussen heuvel en rivier, tussen Veluwe en Betuwe, gaven de stad reliëf.
Dit is een venster uit de canon van Arnhem
Jan de Vries, CC-BY-NC