In deze kerk in Velp deed op 21 april 1812 Mabba uit Angola belijdenis. Bij zijn doop, vijf dagen later in dezelfde Nederduits-gereformeerde kerk, nam hij de naam Christiaan Lespau aan. Mabba was toen ongeveer 26 jaar en woonde op de Ommershof te Velp bij een man genaamd J.M. Simons (1). Daarna vertrok hij naar Arnhem, hij werkte er als bediende, werd ”oppasser” in Den Haag en was tussendoor in Rheden “herenknegt” en ”koopman”. Lespau huwde tweemaal – in zijn huwelijksakten werd Guinee als herkomst vermeld. Zijn stamboom is vertakt tot in de huidige tijd. Wat weten we over zijn achtergrond en zijn leven in Velp en Rheden? Of in Arnhem?
Over Christiaan Lespau is niet alleen digitaal via de burgerlijke stand van Den Haag informatie te vinden, maar ook via de inventarisatie van Svend Veldhuijzen uit 2001 van onder meer Aziaten en Afrikanen in Den Haag (2). Op deze lijst, op papier beschikbaar in het Haags Gemeentearchief, komt Christiaan Lespau tamelijk uitgebreid voor en Veldhuijzen is erin geslaagd een deel van zijn vroege stamboom in Nederland te reconstrueren.
De bevindingen in de ‘Haagse Lijst’ van Veldhuijzen bieden enige aanknopingspunten voor nader onderzoek, zowel in Gelderland als in Den Haag. Hier gaat het om Lespaus jaren in Gelderland en zijn mogelijke achtergrond.
Het volgende heeft Veldhuijzen uit Haagse bronnen achterhaald over de achtergrond van Christiaan Lespau en zijn eerste jaren in Nederland:
Ca. 1794 geboren op de kust van Guinee, acht à negen jaar oud als slaaf onder de naam Mabba naar de West vervoerd zonder ooit ouders of familie nog gezien te hebben. Na verblijf aldaar van ongeveer 4 jaar met de heer Paulus in Nederland gekomen en dienstbaar geworden bij Noel Simons te Amsterdam en daarna bij de heer Kempenaer in Gelderland.
Of Veldhuijzen hier citeert, is niet duidelijk, maar het kan zijn dat deze tekst ontleend is aan de huwelijksakten ofwel de akten bij ondertrouw van Christiaan Lespau. Dat moet nog gecheckt worden. Wat opvalt is dat de informatie over zijn leeftijd en herkomst hier niet strookt met de informatie genoteerd bij zijn belijdenis in Velp; volgens de ‘Velpse bron’ zou Lespau rond 1786 geboren moeten zijn, ofwel zo’n acht jaar eerder, en was hij afkomstig uit Angola. Nu kan dat laatste nog steeds zo zijn, maar is in Den Haag de kust van Guinee als herkomst genoteerd, naar de laatste aanlegplaats van het slavenschip aan de Afrikaanse kust voordat het koers zou zetten naar ‘de West’. Of, de schrijver nam het niet zo nauw. De leeftijd van Mabba is in ieder geval onduidelijk. Helder is dat hij niet vrijwillig aan boord is gestapt en op jonge leeftijd als slaafgemaakte is verkocht.
Voor de vroege jaren van Christiaan Lespau kunnen we namen uit het Haags Gemeentearchief combineren met de gegevens rond zijn doop en attestatie uit het Gelders Archief. Dit is wat we dan weten:
Om maar bij de laatste naam en de eerste Gelderse bron te starten: Christiaan Lespau woonde ten tijde van zijn doop in 1812 op De Ommershof te Velp bij ene J.M. Simons. Deze Simons moet wel haast Jacob Matthijs Simons zijn, die begin negentiende eeuw eigenaar werd van De Ommershof (3). Wanneer precies is niet duidelijk, wel is de vorige bewoner bekend: Jan Carel van Eck. Hij kocht de buitenplaats in 1786 (4).
Volgens gegevens uit het Gelders Archief heeft Jacob Matthijs Simons van 1812 tot 1814 deel uitgemaakt van het gemeentebestuur van Velp (5). Daarna lijkt hij te vertrekken: hij verpacht en verkoopt in 1814 en 1815 stukken grond (6) Jacob Matthijs Simons heeft waarschijnlijk een tiental jaren in Velp gewoond, maar net als Noël Simons (genoemd in de ‘Haagse lijst’) is Amsterdam zijn officiële woonplaats.
In Amsterdamse notarisstukken komt Jacob Matthijs Simons inderdaad vaker voor en dan wordt aannemelijk dat Noël Simons te Amsterdam, bij wie Mabba volgens de ‘Haagse lijst’ in dienst zou komen, dezelfde is als Jacoba Sara Noël, de moeder van Jacob Matthijs Simons en sinds 5 maart 1776 weduwe van zijn vader Jan Simons, geboren in 1756 te Amsterdam (7).
Het is niet voor het eerst dat Simons iemand uit Afrika in zijn directe omgeving heeft. In 1772 woonde de Afrikaanse Atalana enige maanden bij hen in huis. Zij had de vijfjarige Catharina Maria Slot begeleid na een kort bezoek aan haar vader in Berbice. Als driejarige was Catharina bij de familie Simons in huis gekomen na het overlijden van haar moeder. Zij kwam van hun plantage, waar hun vader administrateur was. Jacob Matthijs Simons werd haar voogd. Zijn moeder overleed in 1797 in zijn huis “op 't Singel tusschen de Gasthuysmolen en Romijnsarmsteeg”(8).
Met de familienaam Simons komt een mogelijk vroeger spoor naar Mabba in beeld, zoals hij in de achttiende eeuw heette. In een contract uit 1780 worden namelijk de weduwe Johanna Sara Noël en haar broer Franҫois Noël genoemd als respectievelijk directrice en directeur van de koffieplantage Den Arend en La Tranquilité in Berbice, dan nog een Nederlandse kolonie, gelegen naast Suriname (9). Uit een inventarisatie van Paul Koulen (2011) blijkt dat in 1794 de koffieplantage eigendom is van de erven J. Simons, ofwel van de erven van Jan Simons (10). Daar hoort Jacob Matthijs ook bij, evenals zijn vrouw Meinouda Engelberts: in 1792 heeft Simons voor haar een zestiende van de plantage gekocht (11). Een jaar eerder was hij eigenaar samen met de tweede man van zijn moeder Nicolaas Bondt. In 1817 is hij eigenaar samen met ene D. Borch en bezitten zij samen 171 slaafgemaakten.
Ruim twee decennia later, in 1818 en 1819, zijn diverse leden van de familie Simons, onder wie Jacob Matthijs, eigenaar van deze plantage (12). De eigenaren wonen op afstand – Simons is rechter bij de rechtbank in eerste aanleg van beroep in Amsterdam –de plantage komt in slecht daglicht te staan vanwege het vele en zware geweld dat de slaafgemaakten te verduren krijgen, de situatie is zo alarmerend dat de fiscaal, de openbaar aanklager in Suriname hierover wordt geïnformeerd (13).
Dit is deel 1 van een tweedelig onderzoeksverslag over Mabba. Lees hier deel 2.
Bronnen en verder lezen:
Ineke Mok, CC-BY-NC