We zitten op het houten terrasje boven de gracht naast het huis Den Dam in Eefde te praten, als met regelmaat de vogels in de hoge bomen elkaar toeschreeuwen en hanen vanuit de moestuin luidkeels hun positie in de pikorde aan elkaar bevestigen. ‘Ja, die zitten daar te donderjagen!’, lacht mijn gesprekspartner, de 89-jarige Bosch van Rosenthal. We praten over de lusten en verantwoordelijkheden van eigendom van terreinen, de dilemma’s rond schadelijk wild en de visie op de jacht. Het wordt een levendige reis door de tijd, die eind jaren ’30 van de vorige eeuw begint en die tot vandaag de dag voortduurt. En voort zal gaan, vanuit dezelfde waarden en gewoontes. De huishoudster brengt op gezette momenten nieuwe koffie, in klassiek aardewerk met patrijzen, fazanten, spaniëls en retrievers.
‘Jonkheer Bosch ridder van Rosenthal? Gewoon Bosch van Rosenthal; niks geen flauwekul er omheen; aanspreektitel 'mijnheer’, gewoon. In 1922 geboren, in Lochem. Geldersman, een Achterhoeker, om meer te preciseren (want De Veluwe is ook Gelders en dat is heel ander volk). Ik woon hier op Den Dam, met 15 hectare aan bos en terreinen omheen. Daarnaast heb ik ook terreinen waar de jacht gehuurd is, aan de overkant van de IJssel.
Jachttraditie en jachtwaarden in de familie? Mijn grootvader joeg niet. Mijn vader en zijn beide broers joegen wel. Mijn vader is heel jong omgekomen, dus daar hebben we eigenlijk niet zo veel over te vertellen. Die waarden zijn min of meer automatisch ingegeven. Ik was een kleine jongen en toen ging ik al wel mee met mijn vader. Dan gingen we op de fiets en dan fietsten we naar de Boekhorst of wat, er werd wat gejaagd en dan gingen we weer terug. Maar ja, daar liep ik als kwajongen bij. En dat heeft wel indruk op mij gemaakt, maar verder kan ik er ook weinig over vertellen. Ja, wat weet je als jongen van 16 jaar over jacht? Niks, alleen dat er een hond meegaat en dat je zelf wat kloppen moet om het wild los te krijgen.
De vroegste herinnering aan de jacht was de ‘snipperjacht’ die ik zelf organiseerde met vriendjes, vanaf rond 1936. Daarna heb ik meegelopen met mijn vader, tot de oorlog begon. Ik heb de jacht hier sinds 1945, op eigen terrein en met gehuurde jachtrechten. Ik heb een enorme binding met dit terrein, waar ik nu 60 jaar de jacht heb. Het is nog precies zo als 30 jaar geleden. De lol van een jacht is de prettige stemming onder de deelnemers.
Van de eerste jacht in mijn eentje weet ik nog precies waar het gebeurde: in het land van Maas en Waal, bij Nijmegen. Ja, ik werkte bij een alleraardigste rentmeester - daar zat ik op kantoor - en die had daar een stuk jacht. 'Jij wilt gaan jagen. Je mag dat stukje jacht wel gebruiken daarvoor, midden in de polder'. En ik woonde in Berg en Dal, en had alleen maar een fiets en een oude hond…. Ja, kwajongen met een jachthond.
Het ontstaan van de jacht? Zo is de jacht ontstaan: de mens had het nodig voor eigen voorziening; daarop is het wildvangen ontstaan, op alle mogelijke manieren en onmogelijke. De jacht is een traditie die natuurlijk al eeuwen bij de mensheid geleefd heeft want men kon vroeger niet anders vlees vinden dan het zelf ergens op te duikelen - te stropen zeg maar. Vangen, dat is eigenlijk de basis van de jacht; vroeger moest je dat met de stok doen, of met je handen. En die jacht is verder doorgekomen doordat er ook jachthonden werden afgericht. Dat hondenwerk heeft voor mij een eigen interesse - ja, eigenlijk voor een heel aantal jagers - . Ik heb altijd met honden gejaagd; een heel aantal jagers doen dat niet.
En wanneer ben je (g)een jager? ‘Jagers’?! Ze bemoeien zich niet met de opfok, ze bemoeien zich niet met de voer, ze bemoeien zich nergens anders mee dan dat ze een fazant over hun hoofd krijgen en die schieten. En dat zijn schieters, geen jagers!'. Het is schieten, en dat schieten interesseert me geen bal! Wel om iets te schieten, maar dan moet er wel wat vooraf gaan. En niet een fazant over je heen gedreven krijgen waar je nog nooit van gehoord hebt. Da's geen jagen! Soms is de verleiding groot. Het is voor iedere jager mooi om een hoge fazant te schieten, als dat zich voordoet!
Regels rond de jacht. Het afschot - het aantal te bejagen exemplaren binnen bepaalde tijd, bijvoorbeeld reebokken - dat te schieten is mits daarvoor toestemming op terreinen is en je vergunning hebt om (reeën) te schieten.
‘…We zien een vos oversteken voor ons, op die bolderweg die er doorheen loopt, en ja ... 'Zal ik 'm schieten: een roofdier tot en met!' en ik 'nee, dáár moet je afblijven, want ik huur daar die jacht van Natuurmonumenten en die willen niet dat er vossen geschoten worden. Daar ben ik het helemaal niet mee eens, maar 't is de wens van Natuurmonumenten, dus daar blijf ik af en ik heb geen zin om er ruzie over te krijgen. Vossen zijn de meest schadelijke dieren naar het kleinwild en naar alle kleine dieren in de natuur. Dat is een duidelijke zaak, maar het mag bij Natuurmonumenten niet dus mag ik het niet doen.’
De meeste bos is geen natuur! Konijnenjacht om schade aan de bossen tegen te gaan. Want die vreten de jonge dennen kapot en ze krabben overal gaten! Nee, het is echt een kwestie van natuurbeheer. Laten we dat maar gewoon onder ogen zien. Als je dat onder natuur verstaat… de meeste bos is geen natuur! In de jaren ’80 werd er gigantisch subsidie betaald als je van bouwland cultuur maakte, zoals dat heette: bos.
De jachtopziener heeft er mede een stem in waar, welke stukken je gaat jagen; dat is een overleg met de jachtopziener. Ja, dat is degene die daar de dagelijkse kennis van heeft. Pachters hebben niets te zeggen over jacht. De eigenaar maakt het uit. We gaan het terrein in en dan kijken we wat we moeten schieten. En dat vertel ik dan bij het begin van de jacht. We jagen dan met de geweren die te gast zijn. En de drijvers, met de honden, onder toezicht van de jachtopziener. Zo gaat het altijd.
Hoe gaat een jacht in zijn werk? Doel van de jacht is om wild te schieten; dat hoef ik niet aan te geven; geen enkele toelichting. Iedereen die bij mij komt jagen - en ik denk dat het overal hetzelfde is - en iedere rechtgeaarde jager, weet wat dat inhoudt. Je wordt ergens op een plekje gezet en dan komen de drijvers in de buurt en die jagen het wild naar je toe. Zo simpel is dat nu eenmaal. En ja, zo is dat alle dagen altijd zo. Daar moet je verder niets bij denken en ze - de geweren en de drijvers met de honden - weten van tevoren - als het goed is wordt het gezegd - ... het is altijd hetzelfde. Het zijn hazen en fazanten, en vroeger had je er ook nog patrijzen en konijnen bij.
En als iets verboden is, zeg ik dat aan het begin van de jacht. Dat weten ze ook wel, waar de jacht op open is; nee, dat is geen punt. Dat is een duidelijke zaak; dat weet iedereen.
Het is de bedoeling dat iedereen weet dat er begonnen wordt. Vooral het begin van de drift. Een heel oud gebruik eigenlijk, het aanblazen van de jacht. Ik weet helemaal niets van muziek af en zeker niet van aanblazen. Je blaast aan op altijd dezelfde toon en met afblazen is dat ook zo. Wat jij dus gehoord hebt, is het eenvoudige aan- en afblazen. Maar daar kun je, als je van muziek houdt, nog een heleboel omheen blazen. Afblazen heeft ook een andere betekenis, maar die speelt hier geen rol (lacht).
Gezamenlijk de lunch? Dat hangt er van af. In Eefde doen we dat nooit gezamenlijk want dat kan ik niet hebben in het jachthuisje. Dat kan net met z'n achten of negenen, met de gasten; de rest gaat naar café de Zessprong, de Zevensprong. Dat bespreek ik dan van tevoren. Als we op Empe jagen, zitten we in een grotere kroeg en daar zitten we aan een langgerekte tafel; in die hoek zitten de drijvers, in die hoek de geweren. Op Empe lunchen we me z'n allen in een café in Voorst. Daar bemoei ik me niet mee. Daar kennen ze me al jaren. Ook een andere jachtcombinatie die daar ook geregeld komt. Ze hoeft maar één keer te zeggen van 'wat wilt u hebben: wilt u boerenkool met worst, of wilt u erwtensoep of wilt u...' Nou, geef mij maar boerenkool met worst; vooruit maar. Niks geen flauwekul; maak het maar eenvoudig. Het moet ook niet zo lang duren. We zijn er niet voor de lunch. We zijn er voor de jacht.
Ja, dat is geleidelijk aan gegroeid. Dat wij altijd aan die kant van de tafel zitten en de drijvers die zitten aan die kant. Zodra we het café binnen komen moeten die drijvers meteen een borrel hebben, direct. Wij lopen wel even door.
Na de jacht wordt er tableau gemaakt en wordt de jacht doodgeblazen. Als de man met de jachthoorn enthousiast is, blaast die iedere wildsoort apart dood. Dan wordt het wild verdeeld. En dan is er met de gasten een borrel en een feestelijke maaltijd. Zo gaat het altijd.
Kleding en uitrusting is heel erg verschillend. Je kunt niet met een smokingpak op jacht, dat is duidelijk. Maar je hebt allemaal - omdat er risico is op slecht weer - laarzen aan en een (korte) broek of een knickerbocker en korte, ruim zittende kleding omdat je bewegingen met je armen moet maken, en liefst iets wat een beetje water kan hebben, dat je niet met iedere bui een goede loden jas hoeft om te hangen. En als het slecht weer is, loopt bijna iedereen met een loden jas aan. Kort of lang. Het komt er op neer dat die heel soepel zit; je moet niet in de weg gezeten worden door dat dit niet kan - steekt armen naar voren -.
En meestal een hoed op en sommigen tegenwoordig een pet; maar een hoed is veel makkelijker, die heeft een brede rand. Ja, dat het regenwater niet in je nek loopt en een klein beetje voor je bril, want je moet zo kunnen kijken. Maar vooral dat je droog blijft op je kop en je geen water in je nek krijgt! En er wordt tegenwoordig veel met petten gejaagd. Op een dag dat er geen zon is, kan je met een pet ook wel; maar met een jachthoed met een brede rand kan je de zon ook een beetje buitensluiten.
De meesten hebben wel een jasje, ook om de patronen in je zak te hebben. Je moet gauw even je patronen weg kunnen halen, en een trui heeft zelden voldoende zakken om zo'n 10 patronen in te hebben. En dan zijn er die patroontassen omhangen. En dat is een onaangenaam geheel om zo'n ding aan je nek te hebben hangen, zeker met schieten. Ik denk dat dat de oorzaak is waarom we bijna allemaal jasjes dragen. Ik heb er nooit verder bij stilgestaan maar het is zo logisch. Kijk, je moet je portefeuille hebben, want je moet natuurlijk je jachtakte hebben en meestal moet je een rijbewijs bij je hebben. Je komt met een auto naar de jacht, je moet papieren hebben, je moet geld hebben om een fooi te geven en verder.. een trui is, bij mij, geen goede zaak.
In de nazit komt nog een situatie ter sprake die de kern van Bosch van Rosenthals opvattingen over jagen en jagers bondig samenvat. Over een kennis, die wel ‘ns is mee geweest en die polst of hij geen jachtpartner kan worden: ‘Het enige dat hij echt leuk vond - daarvan ben ik overtuigd - is schieten. En daarom is 't geen jager. Kijk, een rasechte jager die zo'n gelegenheid krijgt, die pakte het met beide handen aan om het veld te leren kennen, om met iedereen bevriend te raken enzovoorts, om daar verder een toekomst in te hebben. Nee, dus.’
Dit verhaal is rond het jaar 2012 vastgelegd door vrijwillige interviewers van de Oral History Werkgroep Gelderland voor het project Leven op Landgoederen van Stichting Landschapsbeheer Gelderland en Erfgoed Gelderland.
Dirk van Schie, Erfgoed Gelderland, CC-BY-SA