Zuster Liesbeth van Delft (? -1423), ook wel genaamd Liesbeth van Doesburg, behoort tot de eerste twaalf vrouwen die komen te wonen in het klooster van Diepenveen. In 1418 sticht zij samen met drie andere zusters het klooster ‘Jeruzalem’ in Utrecht en wordt daar rectrix en daarna priorin.
Zuster Liesbeth komt uit Gelderland en is van goede ridderlijke afkomst. Door haar contact met Dirk de Gruter, een pater uit het broederhuis te Doesburg, komt zij in contact met de Moderne Devotie. Tijdens het feest van Sint Jan te Doesburg, waarbij het Heilig Sacrament in processie door de stad wordt gedragen, staat ze prachtig gekleed en behangen met sieraden te kijken. Zij schaamt zich later hiervoor.
Niet lang daarna vertrekt zij in het geheim naar Diepenveen. Haar oom Harmen van Mekeren, bij wie zij woont, komt haar achterna. Hij gaat akkoord met haar verblijf als blijkt dat zij naar het klooster ging vanwege God. Korte tijd later reist zij naar Doesburg om zaken af te handelen. Zij loopt door de stad terwijl ze een zak met knopen op haar hoofd draagt. Heel anders dan haar mooie kleren en sieraden van eerder. Als de eerste twaalf zusters in het klooster van Diepenveen worden ingekleed is Liesbeth vierde in de rang. Zij wordt benoemd tot kosteres. Wanneer enkele jaren daarna in 1413 de sub-priorin overlijdt neemt zij deze plaats in.
Samen met de andere zusters verricht zij alle werkzaamheden. De zusters nemen wel vaak het mestscheppen over, vanwege haar stand. In dat geval pakt Liesbeth de mest op met haar handen. Ze is niet kieskeurig en neemt als eten het minste, grofste en slechtst uitziende voedsel, voordat iemand anders de kans krijgt dat te doen. De andere zusters krijgen maar weinig kans om zelf nederigheid te tonen.
Regelmatig wordt er een schuldkapittel gehouden waarbij de zusters elkaar wijzen op elkaars zwakke punten. Vandaar de uitdrukking ‘iemand kapittelen.’ Als Liesbeth het leidt, doet ze dit zeer ingetogen. Krijgt een zuster een lijfstraf, dan helpt zij deze zuster om zich weer aan te kleden. Wanneer de mater zelf het kapittel leidt brengt zij altijd haar eigen gebreken naar voren, zodat zij zich kan vernederen.
Er zijn bijzondere verschijnselen van haar opschreven, zoals het omringd zijn door een groot licht en van de aarde opgeheven worden. Tijdens haar meditaties barst zij vaak in tranen uit, wat gezien wordt als een teken van grote goddelijke genade. Als deze heilige ziel haar levensloop volbrengt en enorm veel deugden heeft verzameld, wordt haar leven door tuberculose beëindigd. Zij is dan tot op het bot uitgeteerd.
Bronnen:
Dit was deel IV van de vijfdelige verhalenbundel ‘De vrome vrouwen van Gelderland’, geschreven door Olga Spekman en geredigeerd door Kees Huntink. Lees hier deel I. Het laatste deel leest u hier: Zuster Jutte van Culemborg.
Olga Spekman, CC-BY