Heer Johan van Culemborg is een eerzame ridder van hoge geboorte. Hij voert zijn eigen banier (vlag), er staat niemand boven hem. Samen met zijn vrouw uit het geslacht Bentheim komen er veel kinderen. De jongste heet Jutte van der Leck, vernoemd naar een burcht met die naam.
Als ze geen zuster was geworden, had ze de burcht in handen gekregen. Ze wordt naar het stift van de edele nonnen van Vreden gezonden om daar een welgemanierde jonkvrouw te worden. Daarna gaat ze bij haar vader wonen en later bij haar zus, de vrouwe van Arnhem. Ze is erg kieskeurig, van een gebraden hoen wil ze bijvoorbeeld alleen de lever eten. Maar dan ontstaat er een roeping.
Omdat ze in wil treden in een klooster neemt zij contact op met haar bastaard broer, de heilige Kartuizer monnik Hendrik. Hij heeft al een heilige status omdat hij met de doden kan praten. Jutte neemt ook bediende Liesbeth Hilligen in vertrouwen, die haar vertelt over het klooster in Diepenveen. Ze legt dit aan haar broer voor, maar begint dan te twijfelen. Hendrik blijft voor haar bidden en uiteindelijk bekeert ze zich volledig.
Bediende Liesbeth wil met Jutte mee naar het klooster en laat twee kinderen achter, waarvan de jongste nog maar zes maanden oud is. Zij kust het kind en verlaat samen met Jutte haar huis om te reizen naar het heer Florenshuis te Deventer. Jutte zegt tegen haar zus dat ze op bedevaart gaat naar Sint Anthonis in Brabant. Onderweg smijt zij haar sierraden in een beerput maar begint weer te twijfelen. Met de hulp van God komen zij weer op het rechte pad
Jutte weet in het klooster alle ontberingen te overwinnen en is altijd bij de werkzaamheden en gebeden. Haar gehoorzaamheid aan de paters gaat zó ver dat ze op bevel van Johannes Brinckerinck haar beide hondjes verdrinkt: de zusters mogen zich alleen hechten aan Christus.
Zij spint en naait voor iedereen hemden, zowel binnen als buiten het slot. Ook heeft ze tot taak hoorzuster te zijn bij het spreekvenster. Op de dag van haar dood, zij was toen al zeventig jaar, wil ze almaar zingen. Zuster Jutte ligt begraven in de kloostergang , aan het hoofdeinde van het graf van de eerwaarde pater. Ze heeft vijftig jaar in Diepenveen doorgebracht.
Bronnen:
Dit was het laatste deel van de verhalenbundel ‘De vrome vrouwen van Gelderland’, geschreven door Olga Spekman en geredigeerd door Kees Huntink. Lees hier deel I.
Olga Spekman, CC-BY