De zandverstuivingen zijn een Europees beschermd habitattype. Het gaat hierbij om een onbegroeide vlakte waar zand stuift. In Gelderland was er anno 2018 nog circa 1100 hectare. Deze verstuivingen worden door de stikstofneerslag ernstig bedreigd. Toch is op een aantal plekken op de Veluwe dit woeste landschap nog te zien.
In het noordwesten van de Veluwe speelde de traditionele landbouw een belangrijke rol bij het ontstaan van de zandverstuivingen. De heidevelden behoorden daar namelijk tot de gemeenschappelijk beheerde woeste gronden. Hier werd de heide gemaaid, plaggen gestoken en schapen geweid. In het begin van de zestiende eeuw liepen er nog grote kudden heideschapen rond. De schapen werden voornamelijk gehouden om hun wol en vlees. De schaapherders staken de heide regelmatig gecontroleerd in brand zodat er voldoende jong groen op kwam. Deze heidebranden maakten het vegetatiedek echter gevoelig voor betreding. Hierdoor ontstonden er gemakkelijk zandverstuivingen. Bij deze extensieve schapenhouderij was het effect van het stuk trappen en kaalvreten over grotere oppervlakten echter meer verspreid.
In de loop van de zestiende eeuw schakelden veel boeren over op de intensieve akkerbouw. Hierbij hield men kleinere schaapskuddes. Meer dan voorheen draaide het om de bodemvruchtbaarheid. Hierdoor nam zowel het steken van heideplaggen als de concentratie van de beweging van de schaapskuddes toe. Naast het plaggen zorgde het intensieve gebruik van de zandwegen voor een verdere toename van stuifzand.
Om te voorkomen dat er waardevolle landbouwgronden verloren gingen, werd in 1556 het Placaet en Ordonnantie op het Heetbranden en Sanden op de Veluwe uitgevaardigd. Voortaan stond de doodstraf op het brand stichten op de heide. In 1598 strekte een aaneengesloten stuifzand zich uit van Harderwijk tot oostelijk van Nunspeet. In 1650 werd door het centraal gezag van Gelre een nieuwe functie in het leven geroepen: het ambt van Zandgraaf van Veluwen. De Zandgraaf was belast met het schouwen en bestrijden van zandverstuivingen. Het ambt heeft tot 1810 bestaan. Tot 1863 zorgde alleen het Vierhouterzand nog voor overlast. Bij de overige zanden op de Noord-West Veluwe beperkte de verstuiving zich vanaf 1829 tot een inwendige beweging. Hierdoor was er geen gevaar meer voor de aanliggende gronden.
In de negentiende eeuw ontstond een nieuwe visie op landbouw. De woeste gronden werden als ‘verspilling’ van de landbouwgrond gezien en er ontstonden plannen voor het in cultuur brengen van deze gronden. De door de landbouwvernieuwers geïnitieerde stuifzand-beteugeling heeft tot doel de inwendige verstuiving-activiteit te stoppen en de zanden te bebossen. Gemeenten en particulieren namen hiertoe het initiatief. Vanaf 1820 werden deze initiatieven gedeeltelijk gefinancierd door de Rijksoverheid.
Een goed voorbeeld van deze ontwikkeling is het ontstaan van Landgoed Schovenhorst. De toenemende ontginningen en het daarmee verdwijnen van de woeste gronden roept ook een tegenreactie op. Er komt meer oog voor de schoonheid van het oude woeste landschap en diverse natuurreservaten worden opgericht. Tenslotte moet opgemerkt worden dat niet alle zandverstuivingen in Gelderland bovenbeschreven cultuurhistorische achtergrond hebben.
Bronnen:
Olga Spekman, CC-BY-NC
Landschap
1500-1600
Putten
Veluwe