Ooit was het Gelderse stadje Tolkamer een zeer drukbezochte grenspost waar schepen zich moesten melden bij douane of marechaussee.
Al vanaf de dertiende eeuw is er een tolhuis in het plaatsje gevestigd. Daar wachtten de vele schippers onder het genot van een borrel tot hun schepen gecontroleerd waren. Over de goederen werd tol geheven. Dat geld gebruikte de overheid voor het onderhouden van bruggen of waterwegen.
En daarnaast deden de wachtende schippers veel zaken in Tolkamer, waarvan de middenstand ook profiteerde. Eeuwenlang ging het zo, tot een grondige wijziging in de wet in de jaren '50 en daarna het openen van de grenzen in de jaren '80 van de twintigste eeuw.
Tegenwoordig hoeven schepen niet meer aan te meren om tol te betalen. De meeste tolhuizen staan er daarom verlaten bij. Het tolhuis van Tolkamer heeft echter een unieke bestemming gekregen.