Eeuwenlang trekken mensen langs ’s Heeren Wegen. Zij verlaten huis en haard, gedreven door geloof, boetedoening of hoop op verlossing. De reis is gevaarlijk en onzeker. Rivieren moeten worden overgestoken, vreemde gebieden doorkruist, rovers en ziekten getrotseerd. Niet voor niets begint menige pelgrimage met een zegen, waarin bescherming wordt gevraagd voor de lange weg die voor hen ligt.
‘O Heer, hemelse Vader, laat de engelen waken over Uw dienaar, dat hij zijn bestemming veilig mag bereiken, dat hem geen vijand onderweg zal aanvallen en dat hem geen kwaad zal overkomen. Bescherm hem tegen de gevaren van wilde rivieren, dieven en wilde beesten.’ - Oud pelgrimszegen.
Aanvankelijk draait de aflaat om het delgen van schuld voor reeds begane zonden. In de loop van de tijd wordt het mogelijk ook toekomstige zonden kwijt te schelden en zelfs de zonden van anderen af te kopen. Daarmee ontstaat de professionele pelgrim, iemand die een pelgrimage onderneemt voor rekening van derden en zo aflaten verzamelt voor anderen.
Na 1343 maakt paus Clemens IV het mogelijk aflaten te verkrijgen door het schenken van geld aan het kerkelijk apparaat. Wie binnen dertig dagen in eigen land vier verschillende kerken bezoekt en de paus een geldbedrag stuurt dat ongeveer gelijk is aan de kosten van een bedevaart naar Rome, ontvangt dezelfde beloning als een pelgrim die daadwerkelijk naar Rome reist.
Heiligdommen gaan steeds meer met elkaar concurreren. In de veertiende en vijftiende eeuw ontvangt Rome duizenden verzoeken van pelgrimsoorden om aflaten te mogen verlenen of om het reeds toegekende aantal te verhogen. Er ontstaat een groep professionele aflaatverkopers, waarin vooral bedelmonniken een prominente rol spelen. Tarievenlijsten maken inzichtelijk met welke handelingen aflaten te verdienen zijn.
Globaal ontstaan nu twee vormen van pelgrimage. Wie geld heeft, koopt zich vrij of laat zich vertegenwoordigen door een professionele pelgrim. Wie geen geld heeft, gaat zelf op weg.
Over het verloop van pelgrimsroutes bestaat deels onzekerheid. Routes verschuiven als gevolg van de opkomst van nieuwe bedevaartsoorden, de aanleg van bruggen, politieke ontwikkelingen en oorlogen. In de vijftiende eeuw worden pelgrimsroutes steeds vaker vastgelegd in persoonlijke reisverslagen.
Zo trekken in het jaar onzes Heren 1479 Jacob Kreynk en Deryck Vogel uit Zutphen naar Jeruzalem. Hun route verloopt globaal via Nijmegen, Den Bosch, Mechelen, Brussel, Mons, Reims, Dijon, Pontarlier, de Sint-Bernardpas, Aosta, Piacenza, Cremona, Brescia, Verona en Padua naar Venetië.
Pelgrimsroutes lopen van heiligdom naar heiligdom. Langs deze wegen verrijzen kerken en worden gasthuizen gesticht. Voor pelgrims is het van groot belang dat de route uitzicht biedt op een maaltijd en een nachtverblijf. Met de steeds groter wordende stroom reizigers ontwikkelt zich een netwerk van gasthuizen, ook wel aangeduid als hospitia, plaatsen waar gastvrijheid wordt verleend, of xenodochia, vreemdelingenhuizen.
Kloosters en de aristocratie spelen hierin een cruciale rol. In de gasthuizen kunnen pelgrims onderdak, spijs en drank krijgen en deelnemen aan gezamenlijke godsdienstoefeningen. Sommige complexen beschikken naast slaapvertrekken ook over een keuken, bakkerij, kapel, kruidentuin, ziekenzaal en kerkhof. In de slaapruimten delen doorgaans drie of vier personen één bed.
Het dragen van herkenbare pelgrimskleding opent de deuren van de gasthuizen, maar leidt ook tot de toestroom van valse pelgrims, waaronder kwakzalvers, afgedankte soldaten en verbannen misdadigers. Daarnaast ontstaan straf- en boetepelgrimages, wat het aandeel reizigers met een twijfelachtige reputatie verder vergroot.
De gasthuizen krijgen hierdoor een steeds slechtere naam. Voor de vrome pelgrim is een verblijf niet langer vanzelfsprekend veilig. Bovendien worden gasthuizen steeds vaker ingezet voor het geldelijk gewin van de eigenaren, in plaats van ten dienste te staan van de pelgrimage.
Tijdens het concilie van Vienne in de veertiende eeuw besluit de kerkelijke overheid daarom het beleid te wijzigen. Vreemdelingen worden geweerd en het gasthuis wordt voortaan bestemd voor zieken en voor de zorg aan armen. De onrust verplaatst zich daarmee naar herbergen van uiteenlopend allooi. Tenslotte is alle waar naar zijn prijs.
Oorspronkelijk staat er buiten ’s-Heerenberg, op de Brinck onder Lengel, een gasthuis dat dient als doorgangshuis voor pelgrims. In 1451 laat Willem II van den Bergh een nieuw gasthuis bouwen binnen ’s-Heerenberg, aan de Kellenstraat. Dit wordt een verzorgingshuis voor bejaarden, behoeftigen, wezen en zieken.
Het gasthuis bestaat uit een tuin, keuken, kapel, schuur, dertien armenkamertjes, een erf en een bleek. Van het complex, bekend als Het Oude Gasthuis, zijn tegenwoordig alleen de voormalige gasthuiskapel, gewijd aan de heilige Gertrudis en Onze Lieve Vrouw, en het boerderijgedeelte bewaard gebleven. Deze zijn van buitenaf te bezichtigen.
Het Oude Gasthuis geldt als de voorloper van het huidige verpleeghuis Gertrudis in ’s-Heerenberg.
Bronnen
Olga Spekman, CC-BY