
Middeleeuwse kruidentuinen waren niet alleen mooi om te zien, maar speelden ook een belangrijke rol in het dagelijks leven. In kloosters en paleistuinen werden geneeskrachtige planten gekweekt, bedoeld voor voedsel, medicijnen en zelfs magische toepassingen. In het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem en bij kasteel Wijchen zijn deze historische tuinen deels gereconstrueerd, waardoor bezoekers vandaag de dag kunnen kennismaken met de rijke kruidentraditie van de vroege middeleeuwen.
Karel de Grote had een groot rijk dat vrijwel geheel Europa bestreek. Hij en zijn gevolg reisden door dit rijk en verbleven in verdedigbare koninklijke verblijven, de zogenaamde paltsen. Uit zijn tijd zijn in totaal vijftig paltsen bekend. Voor het bestuur en beheer van zijn rijk schreef hij ongeveer honderd verordeningen: de zogenaamde capitularen. In zijn eerste verordening, de Karoli Magni capitulare primum uit 769, legde hij onder andere vast dat gewone mensen twee keer per dag moesten bidden en dat een priester verantwoording moest afleggen aan zijn bisschop.
Onder de capitularia is ook de Capitulare de Villis bekend geworden. Hierin staat onder andere beschreven dat: de mensen die er werkten – net als paarden – goed moesten worden behandeld. Er moesten op het domein bijen, kippen, ganzen, varkens, runderen en paarden worden gehouden, en er moesten visvijvers zijn. Er moest voedsel beschikbaar zijn zoals reuzel, gerookt vlees, wijn, azijn, mosterd, kaas, boter, mout, bier, honing, was en meel. Er moest op wolven worden gejaagd. De beheerder moest toezicht houden op het werk, zoals het zaaien, ploegen, oogsten, hooien en het verzamelen van druiven. Ook moest hij een goede administratie bijhouden van de opbrengsten van het domein.
Daarnaast werd aangegeven welke planten in de tuinen bij de kloosters moesten worden geplant. Karel wilde er namelijk zeker van zijn dat bepaalde geneeskruiden beschikbaar waren, zodat hijzelf, zijn gezanten en de bewoners van het domein deze konden gebruiken bij ziekten of verwondingen. In de laatste veertien jaar van Karels leven woonde hij permanent op zijn palts in Aken. Hij maakte vaak gebruik van de geneeskrachtige warme bronnen die daar waren. Misschien leed Karel aan reuma en verlichtte het warme water zijn pijn.
Uit de Karolingische tijd stamt een uitgebreid naslagwerk met medische recepten: het zogenoemde Lorscher Arzneibuch. Tevens zijn er een aantal schriftelijke getuigenissen over de aanplant van gewassen bekend. Een bekend geschrift over de aanplant en gewenste medicinale kruiden is dat van een tuin van het klooster Sankt Gallen. Dit geschrift komt van de abt van het klooster Reichenau: Walafried Strabo. Hij verbleef in het klooster Reichenau van 842 tot 849. Hij schreef de tekst Liber de cultura hortorum waarschijnlijk achtentwintig jaar na de dood van Karel de Grote.
In het Openluchtmuseum in Arnhem is in 1927 een kruidentuin ontworpen met planten die in de middeleeuwen in cultuur waren. In 1984 is hieraan het vroegmiddeleeuwse ‘tuintje van Walafried’ gereconstrueerd volgens Walafrieds beschrijving, de Hortulus. De Hortulus van Walafried werd voor het eerst in 2004 in het Nederlands vertaald, naar aanleiding van het 75-jarig bestaan van de kruidentuin in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem.
Vergeleken met de klassieke oudheid is het lezerspubliek van herbaria in de late middeleeuwen totaal veranderd. Met de opmars van de universiteiten werden studenten, apothekers en artsen een nieuwe doelgroep. De steden zorgden ten slotte voor een ongekende bloei dankzij de geletterdheid van adel en rijke burgers. Zij verwierven herbaria om de kennis van planten ten bate van hun eigen gezondheid aan te wenden. Het ging daarbij niet alleen om medicinale kruiden, maar ook om basiskennis met betrekking tot planten en de vraag: hoe herken en gebruik ik de juiste plant?
De overgeleverde plantenboeken geven ons een prachtig inzicht in de voorkeuren van een steeds veranderend lezerspubliek. Van de kruiden werden drankjes, pillen, pleisters en omslagen, zalf en oliemengsels gemaakt. Niet alleen werden planten aangewend voor specifieke aandoeningen, maar in kookboeken waren ook recepten te vinden in verband met de preventieve werking van groenten en kruiden. Een uitgebalanceerd dieet was immers de beste waarborg voor een goede gezondheid. De kok was de beste arts.
Behalve als normaal voedsel, geneesmiddel en schoonmaakmiddel konden planten ook worden gebruikt voor toverdranken en gifdranken – en alles wat op de grens lag tussen medicijn en magische toepassingen; tussen liefdesdrank en anesthesie of bedwelming.
Van de eerste middeleeuwse recepten zijn er naast het Latijn ook geschriften bewaard in de volkstaal. De schriftelijke overlevering van magische teksten en de getuigenissen van moralistische traktaten, zoals biecht- en zondeboeken, ondersteunen de veronderstelling dat magie een wezenlijk onderdeel vormde van de middeleeuwse denk- en leefwereld.
Olga Spekman, CC-BY