Lange tijd is de heerschappij in het dorp Leeuwen in handen van de gelijknamige familie Van Leeuwen. In de late middeleeuwen verandert dit. Vanaf de veertiende eeuw moet de macht gedeeld worden met de heren van Druten en de graaf van Gelre.
Het kasteel van de familie Van Leeuwen wordt voor het eerst genoemd in een oorkonde uit 1402. Maar ze wonen al veel langer in Leeuwen. De oudst bekende telg uit het geslacht is Wolter van Leeuwen. Een oorkonde uit 1271 noemt hem zowel heer als ridder. Het dorp Leeuwen wordt het eerst genoemd in een document uit 1226. Bodemonderzoekers vinden in 2010 Römertufsteen op de natuurlijke hoogte waar het versterkte huis moet hebben gestaan. Daardoor kunnen we het kasteel tussen de tiende en twaalfde eeuw dateren: Nederlanders maken dan nog geen baksteen. Uit de Eifel aangevoerde Römertufsteen is hier dan de meest toegepaste bouwsteen. De geschiedenis van de familie Van Leeuwen gaat dus in ieder geval terug tot de dertiende eeuw. Mogelijk zelfs tot de Karolingische periode.
Eind dertiende eeuw heeft graaf Reinald I al heerlijke rechten in Leeuwen. Dat blijkt uit een oorkonde uit 1296. Wolter van Leeuwen heeft in deze oorkonde de functie van dagrichter. Hij roept het gerecht bijeen en treedt op als voorzitter. Hij velt zelf geen vonnis. Dat doen de gerichtslieden: bewoners uit het dorp, die daarvoor door de dagrichter of ambtman zijn aangesteld. Vanaf 1308 geven de Van Leeuwens een deel van hun goederen aan de kloosters Grafenthal of Berne, zo blijkt uit akten. De heerlijke rechten komen in het bezit van kerkelijke instellingen. Voor een ander deel komen ze in bezit van de graaf van Gelre. Pas in het laatste kwart van de veertiende eeuw is er weer een machtige Van Leeuwen. Herbert van Leeuwen is dan als ministeriaal in dienst van Gelre. Hij verwerft aanzien door als huismaarschalk te dienen onder de machtige hertog Willem I van Gelre.
De heerlijkheid Leeuwen is tussen 1296 en 1308 gesplitst. Een deel is nog in handen van de familie Van Leeuwen. Het andere deel is in handen van graaf Reinald I van Gelre. Dat blijkt uit een korte aantekening uit het jaar 1326, waarin ambtman Otto van der Masen, in verband wordt gebracht met 'dat halve dagelix gericht to Leeuwen'. Rudolf van Druten overlijdt waarschijnlijk tussen 1311 en 1316. Zijn zoon Nicolaus 'Claes' van Druten krijgt het in Druten voor het zeggen. Hij is in 1316 en 1317 ook ambtman van Maas en Waal. De graaf van Gelre benadert rond deze tijd Rudolfs broer Arnold 'Arnt' van Druten om het grafelijk recht te doen gelden in zijn deel van Leeuwen. Beide broers zijn dan in dienst van Gelre. Als zij een adellijke afkomst hebben gehad, dan zal deze al in de dertiende eeuw of eerder gedevalueerd zijn.
Na de dood van Arnold van Druten ergens in of voor 1341 nemen zijn zonen Heimeric en Willem diens taken over. Heimeric en Willem worden berucht door hun de laffe aanval in de kerk van Leeuwen op eerste Paasdag 1354. Zowel Willem van Druten als zijn zoon hebben nadien decennia lang een invloedrijke positie als ministeriaal in dienst van de Gelderse hertog. Willem wordt ambtman van Maas en Waal. Zijn eveneens Heimeric geheten zoon verwerft als landdrost in het hertogdom Gulik een belangrijke positie aan het hof. Na het overlijden van hertog Reinald IV van Gelre in 1423 komt het geslacht van Druten in moeilijk vaarwater. Rond die tijd gaat ook het kasteel van de Van Drutens in Leeuwen in andere handen over.
Dit is een achtergrondverhaal bij het Verhaal tussen Maas en Waal.
Han van Eck, CC-BY-NC