Zelfstandige ridders, die hun macht vestigen in heerlijkheden drukken lang hun stempel op het gebied tussen de Maas en de Waal. Zij komen uit de bovenlaag, die gevormd wordt door de bewoners van de eerste burchten.
Tegen het einde van het eerste millennium bouwen ze houten motteburchten en stenen donjons (woontorens). Restanten hiervan zijn in Leur en Hernen teruggevonden. Door de hele streek heen werpen zich in iedere nederzetting lokale heren op. Vrije jongens die lekker hun eigen gang gaan, ver van de centrale machtscentra in onder meer Keulen en Utrecht. Ze laten zich door niemand wat vertellen en zijn koning in hun eigen mini-rijkje. Lange tijd is het Land tussen Maas en Waal betwist gebied, een grensregio die niet stevig in handen is van de grote concurrerende machtsblokken.
De heerlijke geslachten, de Van Leeuwens, Van Drutens, Van Horssens en Van Bommels, komen op in dit machtsvacuüm en veroveren hier als 'vrije ridders' een plek. Hun oorsprong blijft in schaduwen gehuld, het zijn selfmade edellieden. De opkomst van de heren gaat niet overal hetzelfde in de streek. Op andere locaties wordt een edele wel rechtstreeks vanuit een centraal machtscentrum geparachuteerd. Dat gebeurt onder meer in Hernen en Leur, die onder de aartsbisschop van Keulen vallen. In Batenburg en Wijchen vallen de heren onder de Duitse keizers. In Balgoij-Keent trekt de bisschop van Utrecht aan de touwtjes. Malden en Sleeburg (in het Overasseltse Broek, nu verdwenen) zijn Kleefs gebied.
Maar de machtspositie van die heren is dezelfde als die van de vrijbuiters in Maasbommel, Horssen, Druten en Leeuwen. Ze gaan hun eigen gang. Ze bouwen versterkingen, woontorens, motten of versterkte boerderijen om hun macht vaste vorm te geven. Van daaruit delen ze de lakens uit. In naam zijn de graven van Gelre vanaf 1050 de baas in Maas en Waal. Feitelijk hebben ze echter niets in de melk te brokken. Dat verandert langzaam na 1300. En pas tegen 1400 krijgt Gelre de vrije ridders van Maas en Waal enigszins onder controle. Sommige lokale machtsbolwerken weten zich te handhaven ondanks de opkomst van de grote heren en bisschoppen, zoals de heerlijkheid Batenburg. De heren verwerven heerlijke rechten. Zo zijn ze rechter in hun eigen gebied.
Een kleine opsomming van de rechten illustreert de lokale machtspositie van de heren. Ze hebben het benoemingsrecht: ze mogen bijvoorbeeld schouten of drosten, leden van het gerecht, kerkmeesters, kosters en schoolmeesters benoemen. Ook bezitten ze het cijnsrecht. Ze mogen pacht innen en hebben ze tiendrecht. Het collatierecht geeft de heer de mogelijkheid om een geestelijke te benoemen en het recht op de dode hand geeft hem na de dood van een ingezetene recht op vijf procent van diens onroerend goed of het beste deel van zijn persoonlijke bezittingen. De heer heeft ook het windrecht: hij mag molens bouwen waar anderen een vergoeding voor gebruik voor betalen. De heer mag tol heffen bij de grens van zijn domein en heeft het jachtrecht binnen zijn heerlijkheid. Daarnaast heeft hij het visrecht, dat hij ook kan verpachten. Verder heeft hij het marktrecht, het muntrecht en het recht om bier te brouwen.
Het land tussen Maas en Waal kent nog één heerlijkheid die de tand des tijds heeft weerstaan: de Heerlijkheid Leur. De baron van Leur is nog steeds de bezitter van bijna alle grond en gebouwen binnen het domein.
Dit verhaal is onderdeel van het Verhaal tussen Maas en Waal. Het volgende venster is hier te vinden.
Bronnen en verder lezen:
Peter Deurloo, historicus en journalist, CC-BY-NC