Hendrik te Winkel is een van de getuigen in de kwestie Henricus Rumpius, de zaak die Hengelo (Gld) vanaf 1683 een aantal jaren uit de slaap zal houden. Met eigen ogen heeft hij gezien hoe deze Hengelose predikant een vrouw lastig valt. Zijn getuigenis wordt hem echter niet in dank afgenomen.
Het is 17 september 1683. Samen met anderen heeft Hendrik voor de dominee een voorraad turf uit het Gooise veen opgehaald. Zo zal Rumpius er in de winter warmpjes bij zitten. Als dank worden de mannen ’s avonds op de pastorie rijkelijk onthaald. Ook hun vrouwen mogen aanschuiven. Het is een vrolijke boel.
Het begint al licht te worden als Hendrik wil vertrekken. Maar eerst wil hij de predikant nog bedanken voor de genoeglijke avond. Hij vindt hem buiten in de struiken bij de waterput, samen met Anneken Klein Lenderink. De dominee heeft zijn armen om haar heen geslagen en kust haar. Hendrik hoort haar roepen: ‘U bent onze pastoor, onze leraar, u behoort zulke dingen niet te doen’. Maar dat is voor Rumpius geen reden om te stoppen. En Hendrik ziet daarna nog veel meer. Later zal hij hierover door Justitie meerdere keren worden ondervraagd.
Anneken ontkent alles: ‘Als ik schuldig zou zijn, dan zal ik mijn leven lang geen kind ter wereld brengen.’ Pikant detail: later zal blijken dat Anneken op dat moment zwanger was, of … door de predikant zwanger is geraakt. Acht maanden na de feestelijke avond ziet haar eerste kind het levenslicht. Ook Annekens familie roert zich. Haar man Arend zegt dat Hendrik ‘een onbezonnen verklaring’ over zijn vrouw heeft afgelegd. Haar schoonmoeder Trijne op Grote Holte roept dat Hendrik een mensenmoordenaar en een eerdief is, en dat hij de duivel achterna zal gaan. Dat maakt Hendrik zo kwaad dat hij wegens laster een rechtszaak tegen haar begint.
Ook Rumpius zelf zit niet stil. Volgens de methode ‘de aanval is de beste verdediging’ stookt hij Annekens moeder Hilleken Klein Lenderink en zusje Berentien op om een oude koe uit de sloot te halen. Het leek nooit van belang, maar nu opeens verklaren zij dat Hendrik vijf jaar eerder, in 1678, stenen achterover heeft gedrukt. Destijds had hij een partij stenen van de boerderij-eigenaar gekregen voor een nieuwe schoorsteenpijp. Daarvan waren er nog zo’n driehonderd over. ‘Die stenen heeft hij in zijn stal onder het stro verborgen’, zo verklaart Hilleken. ‘Daarna heeft hij ze verkocht en ‘s nachts weggebracht. We mochten er met niemand over praten. Maar de aanvallen op onze dominee gaan me zo aan het hart, dat ik het nu toch vertel.’ Maar natuurlijk is het vooral omdat de eer van dochter Anneken in het geding is.
De stoom komt Hendrik inmiddels uit de oren. Na dat gescheld van Trijne nu ook dit nog! Daarom begint hij ook een rechtszaak tegen Hilleken en Berentien. ‘Alsof ik stenen zou hebben ontvreemd’, roept Hendrik tijdens de zitting, ‘hoe durven ze zoiets te beweren over een eerlijk iemand als ik. Kunnen ze dat dan bewijzen?’
De vrouwen verklaren eerst dat ze vasthouden aan hun eerdere getuigenis. Maar dan voegt Berentien eraan toe dat ze niet zeker weet of die stenen wel allemaal van de boerderij-eigenaar waren. ‘We zijn op verzoek van de pastoor goedwillig naar dat verhoor gekomen, en weten beiden eigenlijk niets ten nadele van Hendriks goede naam en faam te zeggen. We kennen hem niet anders dan als een eerlijk man.’
En zo kwam de aap uit de mouw. De eigenaar van de boerderij zal later verklaren dat Hendrik de stenen mocht houden. Voor Hendrik is de zaak nog niet voorbij. In 1687 moet hij bij het Hof van Gelre in Arnhem zijn verklaring over de predikant herhalen. Het overspel met Anneken wordt wegens gebrek aan bewijs echter uiteindelijk niet in behandeling genomen.
Alice Garritsen, 2022, CC-BY-NC