‘De baron had een dure krant, hoor!’

Hennie Helmink

De boerderij van Hennie Helmink is de enige op Hackfort die niet onder de baron viel. De boerderij was in pacht bij de kerk van Zutphen. Na 1978 werd het zijn eigendom. Inmiddels heeft zijn zoon het overgenomen en is het een melkveebedrijf. Maar Hennie Helmink heeft het nog niet losgelaten. Hij spreekt nog altijd in de ‘wij’-vorm. En ook zijn vrouw is druk in de stallen als wij in de stille voorkamer praten over lang vervlogen tijden. Een staartklok tikt langzaam de tijd weg als hij vertelt aan de hand van een vooraf opgesteld lijstje – ‘anders vergeet ik nog wat’.

Het begin van de boerderij

‘Deze boerderij is in 1933 gebouwd en mijn vader is in 1941 hier gekomen. Ik ben in 1942 geboren en was de oudste in het gezin. Na mij kwamen nog een broer en zus van het eerste huwelijk van mijn vader. Bij het bevalling van het vierde kindje in 1946 is mijn moeder overleden en in 1948 is mijn vader weer getrouwd. Van het tweede huwelijk zijn nog een zoon en twee dochters. 

Als kinderen uit een katholiek gezin gingen wij in Vierakker naar een katholieke school. En 's avonds als we naar huis gingen, brachten we altijd de krant mee voor de baron. Vijf keer per week De Gelderlander, een roomse krant. Eerst deed ik dat als oudste, later mijn broer en zus ook. Wij waren als eersten van deze omgeving die naar Vierakker fietsten. De krantenbezorger hoefde dan niet deze kant op te fietsen, dus die gaf ‘m aan ons mee. Wij vonden dat heel leuk. Dan belden we aan op het kasteel, want er was geen brievenbus. De baron of de freule pakte de krant zelf aan. Wij werden altijd heel hartelijk ontvangen. De baron vroeg dan of we op school goed ons best hadden gedaan en of we geen ruzie gehad hadden met de juffrouw.

Chocola van de baron

Wij kregen ook altijd wat, met Sinterklaas, kerst en voor ons rapport. Ja, hij had een dure krant, hoor! Dan moesten we ons rapport meebrengen en wilde de baron het zien. Chocola kregen we. Geen kleine reep, nee, zo’n groot plakket, zo’n blok. En later, toen we wat groter werden, kregen we wat geld. Een briefje van vijf of zo, ik weet niet precies meer. Guldens toen nog. Maar ik weet nog goed, mijn broer had een keer niet zo'n goed rapport. Toen kwam de baron bij ons. Hij zei tegen mijn vader: ‘Tinus, daar moet je met een berkenpietsje op!’ Met een berkenzweepje. Dus met andere woorden: Die jongen moet je aanpakken! Ja, zo was hij dan ook wel weer. 

Er gingen weinig dagen voorbij dat we de baron niet zagen. Elke dag fietste hij rond. Hij had zo'n soort transportfiets, met van die dikke banden. Ja, hij was zwaar hoor. Een vrij grote man. Hij had ook een paar mensen in dienst: Drikus en Toon. Die zaten altijd onder in de sloten, schoonmaken. Drikus heette eigenlijk Hendrik, Hendrik Ankersmit en Toon, Toon Kuper. Drikus was een heel klein, mager kereltje. Die had een groot gezin en woonde op de Keienburg en had het niet breed. En die Toon was een vrijgezel, ook een klein kereltje, maar heel dik. Hij kon de broek nauwelijks ophalen! De baron ging elke dag naar ze toe, kijken wat ze deden en een praatje maken. Dan kregen ze weleens een sinaasappel of zo. En als hij mijn vader toevallig zag, dan ging hij achter het huis hier, een praatje maken. Als-ie goeie zin had, kreeg mijn vader een sigaar. Hij had een bepaald merk sigaren. En een borreltje. Hij noemde dat berenat. Ouwe klare, Oud Kaptein. Dat werd speciaal voor hem besteld. Ik heb het na die tijd nooit meer ergens in een slijterij gezien. Dat had hij altijd in de fietstas met een paar glaasjes. Dan ging het over het wild en de konijnenplagen. Over weer en wind. Ach, het had niet zo veel inhoud, hoor. Het was echt zo'n vrijgezel, hè. Mooi en niet mooi. Maar dat moest je maar nemen, maar accepteren. Je liet hem in zijn waarde. Hij was baron. 

Aan het werk

Toen ik van school kwam, ging ik werken op het Bosmanshuis, bij de familie Rietman. Bijna zestien jaar heb ik daar gewerkt. De baron kwam daar geregeld in de keuken. Ik wil niet zeggen elke dag, maar soms wel vaker dan hen lief was. Dan schoof hij gewoon aan, voor een kop koffie of thee. En dan een verhaaltje. Verlegen om een praatje. Ik weet nog goed, mevrouw Rietman had een keer een hondje, zo'n klein pinchertje. Nou had de baron over het algemeen een hekel aan honden, dus hij zegt: ‘Wat is dat dan?’ ‘Ja, een hond’, zegt vrouw Rietman. ‘Als ze dat een hond noemen.’ Maar goed, verder zei hij er niks van. Hij vond het ook prima. 

Kasteel Hackfort

Maar andersom kwamen wij ook wel op het kasteel. Rietman moest elke dag verse melk naar het kasteel brengen en af en toe deed ik dat. ’s Morgens, zo rond 09.00 uur. Een emmertje met twee, drie liter. Je moest het in een pannetje gieten in de keuken, dat stond al klaar op het aanrecht. Soms zag je iemand, soms ook niet. Je kon zo binnenlopen. Een keer hadden ze ook een lammetje in de keuken. In een hoekje, met een paar stoelen er omheen. Die was verstoten door het oude schaap en Heintje en Sannie voedden het met de fles. 

Ik ging ook weleens op Hackfort theedrinken. Dan kreeg je van die Engelse thee. Knalzwart, net koffie. Ik lustte het wel, maar een hoop mensen werden er bijna beroerd van. Ik was er dan voor een boodschap of om te helpen. Ik ben het hele kasteel door geweest. In het kasteel was alles groot. Grote kamers en heel sober. Weinig meubels, kale vlaktes. Die dames werkten flink, hoor. Deden ze allemaal zelf, samen met de tuinman. En wij, van Rietman uit, hielpen wel met het verplaatsen van meubels. Vroeger moest alles elk jaar helemaal schoongemaakt worden en dan hadden ze wel iets wat ze alleen niet konden tillen. Dan zeiden ze: ‘Kan Hennie even komen of Jan, even helpen een kast opzij zetten.’ Ja, dan moest je ook direct klaar staan. Ook toen de baron overleden was. Na de begrafenis stond in de hal een heel grote marmeren tafel, die moest weer op zijn plek. Lood- en loodzwaar natuurlijk. Een broer van Rietman, ‘de timmerman’ zeiden wij altijd, die regelde dat en hij vroeg mij om te helpen. Dus ik loop zo mee naar binnen – ik had vroeger altijd zo’n petje op. En de freule was daar ook, Sannie. Toen zei de timmerman tegen mij, fluisterend: ‘Hennie, zou je de pet niet afzetten?’ Ik zeg: ‘Woarveur? Veur de freule?’ En de freule hoorde dat en die hééft toch gelachen! Het schoot me er ook zo uit. Maar dat vond ze toch prachtig. Later heeft ze weleens gezegd: ‘Hennie, hou de pet maar op.’ Maar er waren vroeger ook pachters, die buiten op de rijweg de pet al onder de arm deden, voor de baron en de freules. Maar dat hoefde van hen helemaal niet, hoor. Absoluut niet.

Roddelbaron

De baron was erg op nieuws gesteld. Hij wist alles, maar wilde ook alles weten. Ik denk dat het ook een soort slijten van de tijd was. Hij las meerdere kranten en door de week ging hij elke dag naar de kapper. Er wordt nergens zo veel nieuws gehandeld als bij een kapper. De ene dag naar Wichmond en de andere dag hier in Vorden, naar Dolf Bering. Vroeger zat de hele kapsalon vol, dat ging toen niet op afspraak. Dus als de kapper hem geschoren had, ging hij weer zitten. En als hij gezellig zat, dan zat-ie nog een uur. Er waren ook weleens mensen die blij waren dat hij opstond. Zijn verhalen waren niet altijd even mooi. Maar hij hield wel van een lolletje, vooral met vrouwen. De vrouw van de kapper in Wichmond was ook veel in de salon. Niet om te knippen, maar voor een praatje. Die zat ook altijd met hem te donderjagen. ‘Die verdomde wieven’, zei de baron dan later wel. Maar dat deed-ie op het kasteel ook, hoor. Met Sannie en met Heintje, de dienstmeid. Een keer ging ik net naar het kasteel toe. De baron stapte net op de fiets en Heintje was daar buiten aan het vegen. Heintje gooide ‘m zo na met de bezem. Ja, zulke dingen vond hij leuk, dat lokte hij uit. 

Vaste gewoontes van de baron

De baron had zo zijn vaste gewoontes. Op zondagmiddag ging hij altijd kaarten. Dan had hij een adres in Vierakker waar hij met de fiets naar toe ging. Bij familie Wolbring was dat. Een zoon van die familie was een vriend van mij, dus ik kwam daar ook weleens. In die tijd had ik al een auto. Dus als het slecht weer was, moest ik wachten tot de baron naar huis wou. Dan ging de fiets in de kattenbak. Maar ik moest 'm altijd bij de bru\g eruit laten, want de freules mochten dat niet weten. En zaterdagsavonds ging hij altijd naar Wichmond toe om te kaarten, bij café D’n Olde Kriet. Daar was ook een oom van mij bij en nog een kennis. Samen dronken ze bijna drie liter jenever weg. Ja, dat drinken heeft hij altijd al zo gedaan. Ik heb 'm eigenlijk niet anders gekend. 

Hij ging altijd op de fiets. Zelf heeft hij nooit een auto gehad, ook geen elektrisch licht. Wij kregen hier, op het landgoed, in de zestiger jaren pas elektriciteit, maar hij nam het niet. Ik denk uit principe. Hij wilde het oude handhaven. Hij was bij een kaarsje geboren en daar wou hij ook bij sterven. 

Toen ik bij Rietman werkte, zag ik de freules vaak als ik op het land aan het werk was. Ze wandelden altijd achter langs het land. Sannie, Emma en Heintje. Heintje was de dienstbode, maar zij was ook net een freule. Ze praatte gewoon mee. Sannie en Heintje waren altijd samen. En als ze daar aan het wandelen waren en ik was toevallig met de tractor bezig op het land van Rietman, dan moest ik altijd even afstappen. Even een goeie dag zeggen, even zeggen hoe het is. Ja, daar stonden ze op, daar waren ze echt op gesteld. Ik heb altijd fijn met ze gepraat. Freule Sannie was ook een heel lief mens. Ze was overal mee op de hoogte, wist alles en was ook echt geïnteresseerd. 

Verhuizen

Dat praatje maken en goeiedag zeggen heeft ons later ook beloond, want op een gegeven moment –ik was al getrouwd – kregen mijn vrouw en ik een huisje toegewezen. Er was een huisje vrijgekomen aan de Rondweg. De baron heeft het huisje nog toegezegd, maar hij heeft niet meegemaakt dat we er woonden. Hij overleed een paar maand later. Er moest een hoop aan het huisje gebeuren. De baron deed weinig aan onderhoud, je moest zelf maar kijken. Dus wij aan het werk. Kwam op een gegeven moment de vorige bewoner langs, Van Veldhuizen. Nou, die vond het maar niks wat wij deden. Ik zie hem nog fietsen naar het kasteel toe, naar freule Sannie. ‘Ze slaan álles kapot aan de Rondweg, ze slaan alles kapot’, zei hij tegen Sannie. ‘Nou’, heeft Sannie gezegd, ‘ik zal daar weleens poolshoogte gaan nemen.’ En de andere dag belde ze op. Ze wou wel even komen kijken wat wij allemaal deden. En daar kwamen ze aan, Sannie en Heintje. En wat denk je? Ze vond het schitterend wat wij deden! We zouden onze gang maar gaan, als we de buitenkant maar intact lieten. Ja, er kon heel veel. En omdat ik toen nog bij Rietman werkte op het Bosmanshuis, vroeg ze weleens hoe het ging en of we er prettig konden wonen. En toen is ze later nog een keer geweest. Drie jaar hebben we daar nog gewoond, toen nam ik het bedrijf van mijn vader over.’

Dit verhaal is vastgelegd door vrijwillige interviewers van de Oral History Werkgroep Gelderland en Stichting Historische Boerenerven Gelderland. De verhalen zijn in 2016 gepubliceerd door Landschapsbeheer Gelderland en Erfgoed Gelderland in het boek 'Gelderse verhalen van boeren, burgers en buitenlui. 70 jaar plattelandsgeschiedenis.'. Mede gefinancierd door Prins Bernhard Cultuurfonds en de Nationale Postcodeloterij.


Rechten

Elvira Werkman , CC-BY-NC

  • Boeren, burgers, buitenlui

  • Streekgeschiedenis

  • Volkscultuur

  • 1950-2000

  • Bronckhorst

  • Achterhoek

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl