Geboren en getogen op Huize ’t Medler

‘Voor ’t Medler moest hard gewerkt worden’

Dorine Froger-barones van Dorth tot Medler zet thee in de sfeervolle, traditionele keuken van Huize ’t Medler. Het gesprek komt op de lange geschiedenis van dit monumentale pand, dat in de middeleeuwen al een havezate was. De keuken ligt in het oudste gedeelte van het huis. De verf op de balken heeft de kleur van ossenbloed. Ze vertelt dat het huis door de eeuwen heen diverse ingrijpende verbouwingen heeft ondergaan. Ooit had het huis twee parallelle zadeldaken en zat de ingang aan de huidige zijkant van het huis. Later bij de thee in de zon op het voorplein, laat ze de oudst bestaande foto zien van vóór de verbouwing in 1896. De voorgevel van het huis was nog verhoogd. Iedere generatie heeft het huis aangepast aan de mode en behoeften van zijn tijd. Tegenwoordig woont zij zelf op een boerderij op het landgoed. Het huis is vooral in gebruik voor familiebijeenkomsten en haar broer Zeno heeft er een appartement.

Geboorte in een Vordens gezin

’Ik ben geboren in Vorden als oudste van vier kinderen: twee jongens en twee meisjes. Nadat mijn grootvader in 1947 was overleden zijn mijn ouders hier op ‘t Medler gekomen. Mijn vader was de oudste van twee jongens. Zijn zuster Beatrice was ouder. Reinder heette mijn vader en zijn broer heette Zeno. Dat is een echte familienaam. Die komt de hele tijd terug. In elke generatie is wel een Zeno. 

In de dertiger jaren is mijn grootmoeder hier komen wonen. Zij kwam uit Maastricht en had geld. Én nog belangrijker voor de familie was, dat ze nazaten zou krijgen, want er waren geen mannelijke Van Dorthen meer. Mijn grootmoeder heeft toen het huis van binnen volledig laten verbouwen. Allemaal nieuw sanitair aan laten leggen. Heel modern voor die tijd. Er was een roze, een gele, een blauwe en een witte badkamer. Maar daar waren we eigenlijk helemaal niet zó blij mee. De afvoeren van die baden waren niet beneden maar aan de zijkant. Er bleef altijd een laagje water in staan. We moesten altijd met een borstel de boel naar dat kleine gaatje sturen. En het water is hier ontzettend ijzerhoudend. De baden werden allemaal bruin en groen, ongelofelijk! 

Mijn grootmoeder werd 100 jaar

De enige herinnering die ik aan mijn grootvader heb, is dat ie hier voor de haard zat. Hij was 35 toen hij trouwde en mijn grootmoeder was 19. Ze is langer weduwe geweest, dan ze ooit met hem getrouwd is geweest. Zij is in 1989 overleden, toen zij honderd was! Ze is heel bewust honderd geworden, zó bijzonder! Ze heeft 28 jaar lang met mijn moeder, of liever gezegd mijn moeder met haar, hier op ‘t Medler gewoond en ik herinner me haar als een ideale grootmoeder. Otie noemden we haar. Ik kan nu nog tranen in mijn ogen krijgen als ik aan haar denk. En mijn moeder is zó tolerant geweest, denk ik, want het grootste gedeelte van het huis was van mijn grootmoeder. Ze was altijd al heel doof en daarom heeft ze ons niet zo erg gehoord. 

Voor mijn moeder waren tafelmanieren heel belangrijk. Mijn vader zat erbij, maar die bemoeide zich niet met ons. We hadden zo’n klein eetkamertje. Dat hokje, waar de bibliotheek nu is, en waar vroeger de ingang was. We kregen wel bediening, maar die kon niet om de tafel heen lopen.

De keukenmeisjes Annie, Marietje en Gerda

We hadden binnen drie personen als personeel, waarvan er één van mijn grootmoeder was. Eén was het keukenmeisje, die kookte en kwam verder niet in huis, behalve om het eten te serveren en de tafel te dekken. En de ander was het ‘binnenmeisje’, zo noemden we dat. Dat vond ik altijd zo’n grappig woordgebruik. Als je in de keuken was en vroeg: “Kunnen we nu het volgende gerecht krijgen?”, zei ze: “Ja, ik kom zo binnen.” Alsof zij daar in de keuken buiten zat. 

De verhouding met de dienstmeisjes was heel goed. We waren allemaal dol op ze. We gebruikten altijd voornamen. Annie, Marietje en Gerda. Ze deden heel veel en om de week moest er eentje in het weekeind overblijven. Dat vonden we altijd heerlijk, want dan gingen we fietstochten maken. 

Plukken uit de moestuin

Hier in de tuin hebben we de dolste dingen uitgehaald. Mijn ouders waren niet heel moeilijk. Als het slecht weer was, mochten we alleen door de achterdeur naar binnen. Dan kwam je in de bijkeuken en daar zette je je laarzen neer. 

Otie was heel veel buiten, wandelde en fietste bijna elke dag en wiedde in de bloementuin. De moestuin was meer van mijn moeder. Ze verbouwde zoveel groente en fruit, dat we daar echt van konden eten. En vooral in deze tijd van het jaar frambozen, bessen en aardbeien. Die werden allemaal ingemaakt. Dat deed mijn moeder samen met de meisjes. Appels hadden we ook, van mijn vaders bedrijf.

En elk jaar in november een varken aan de leer. Dat werd hier geslacht door de slager. Toen bestond de diepvries nog niet, dus dat werd ingeweckt. In de kelder hebben we nog duizenden weckpotten staan. Het ziet er zo leuk uit. Je zou zo weer kunnen beginnen. En dan aten we de héle winter varkensvlees. Totdat wij allemaal ziek werden. Steenpuisten van het eenzijdige eten. 

Fruitteeltbedrijf

Mijn vader had een fruitteeltbedrijf opgezet. Een klein gedeelte van het fruit werd gedroogd in een huisje. Allemaal schijfjes naast elkaar, die dan om de paar dagen gekeerd moesten worden. Ik heb daar nog jaren later schijfjes gevonden, helemaal verdroogd. De rest van de appels werden geveild. Dat was het inkomen van mijn vader. Dat heeft ie vijftien jaar volgehouden. Eind zestiger jaren is het weer opgedoekt. Toen kreeg je een rooipremie. Het opzetten van de boomgaard was ook met subsidie gebeurd. In het kader van de werkverschaffing na de Tweede Wereldoorlog. Om dat hele terrein voor die appelbomen te egaliseren hadden ze zelfs allemaal rails aangelegd voor de wagons die de grond voor egalisatie aanvoerden. 

We hadden als een van de allereersten laagstamboomgaarden! Dat was een experiment. Én mijn vader had een beregeningsinstallatie. Het belletje daarvan kwam hier in de herenkamer uit. Als het dreigde te gaan vriezen, gingen we daar om de beurt slapen op een veldbed. Ging het belletje, dan moesten we gauw naar de boomgaard toe om de kraan open te draaien, zodat de sproeiinstallatie ging werken. Dan bevroor het water maar niet het vruchtje.

Gevaar op weg naar school

We gingen elke dag met de fiets naar school, maar we mochten niet op de grote weg. Dus fietsten we binnendoor naar boerderij Groot Helleger. En daar zetten we onze fiets neer en dan liepen we samen met die kinderen verder. Dat was maar tweehonderd meter. Mijn ouders waren echt heel erg bang dat er iets zou gebeuren. 

Wij hebben meerdere malen meegemaakt dat er kinderen overreden zijn. Onder andere een kind van een van de dienstmeisjes dat jaren bij ons is geweest, Marietje. Die heeft haar man bij ons ontmoet, de bakker aan het eind van de laan. Ze woonden aan de overkant van de Ruurloseweg. Hun kind is waarschijnlijk geschept door een vrachtwagen. Nou dat was zo’n drama! Het heeft echt jaren geduurd voordat zij d’r weer een beetje overheen waren.

Melk is goed voor elk

Tussen de middag dronk ik altijd melk op school. Mijn moeder gaf ons eerst zo’n weckfles mee met melk en die mocht je dan op de kachel zetten. Zo’n hoge kachel, in de hoek van het klaslokaal, maar zo nu en dan knalde die fles uit elkaar. Toen bedacht mijn moeder dat ik dan maar naar de boer die daar vlak achter woonde moest gaan. Ontzettend aardige mensen. Vrouw Heuvelink gaf ons volle melk. Dikke vellen d’r op. Oehah, verschrikkelijk. Daar kwamen ook al haar eigen neefjes en nichtjes. We liepen met z’n allen ernaar toe. Boterhammen eten en zij lette er strikt op dat we alles opaten. 

Moeizame start op school

In het begin vond ik het heel moeilijk op school. Ik stond altijd een beetje in een hoekje, want ik ben van huis uit erg verlegen. Er was een meisje, Annie, een stuk ouder dan ik en die heeft me opgevangen en me aan iedereen voorgesteld. Wat ik erg moeilijk vond, was dat mijn moeder ons speciaal aankleedde. We hadden heel andere kleren aan. Je mocht niet met een lange broek op school komen. Dus had ik een leuk rokje en daaronder droeg ik in de winter een trainingsbroek. Dat deden de anderen ook, maar dan hadden ze een heel ander soort rokje. En als we naar de kerk gingen op zondag, moest ik een Schots rokje aan en een blazertje met een wit bloesje en dan had ze een bolhoedje voor me. En kniekousjes en van die schoentjes met knoopjes. ’t Zag er schattig uit, maar zo zagen de anderen er niet uit. 

Ik heb uiteindelijk best een aardige jeugd op de lagere school gehad. Ik had veel vriendinnen, allemaal uit grote gezinnen. Ik logeerde wel bij een van mijn vriendinnen. Daar sliepen de jongens in één bed en de meisjes in een ander bed. Zo’n ledikant. Er waren vier meisjes en dan kwam ik erbij. Er sliepen er twee aan het hoofdeinde en twee aan het voeteneinde, en ik mocht er zo tussen in. Geweldig! Maar ik deed er geen oog dicht!

Gerrie was de tweede dochter van de achterburen en die was van mijn leeftijd, daar speelde ik altijd mee. Vadertje, moedertje, in het kippenhok. Alles bij hen thuis vond ik veel leuker dan bij ons. De meeste vriendinnen kwamen heel weinig hier. Maar dat was ook omdat mijn grootmoeder hier woonde en we altijd naar boven moesten. Naar de kinderkamer. 

Overstap naar het lyceum

Maar toen moest ik als eerste van die hele school, naar het lyceum in Zutphen. Dat vond ik heel moeilijk. Ik had geen idee hoe ik toelatingsexamen moest doen. Ik had bijna niets ingevuld en zakte als een baksteen. Toen heb ik de voorbereidende klas gedaan en daarna ben ik geslaagd. In de eerste klas van de middelbare school had ik het zó gezellig! We hebben een keer een klassendag georganiseerd, hier op ’t Medler. Mijn grootmoeder deed de deur open, zag die jongens staan en zei: “Jullie komen zeker kranten ophalen voor Ratti?” “Nee”, zeiden ze, “we komen voor Dorine.” “Voor Dorine? Wat moet dat met Dorine?” Ze vlogen door het huis heen naar het dak. En daar stonden ze allemaal op het dak. Nou mijn grootmoeder stond doodsangsten uit.

Op bezoek bij de pachters

Eens per jaar bezocht mijn moeder alle pachters. Dan nam ze iets mee voor ze en hoorde van hen hoe het ging. Wij mochten mee en dan werden wij getoond. Dat vond ik wel vervelend. Maar wat ik ontzettend leuk heb gevonden, was dat ik precies hoorde hoe het allemaal ging met die families. Dan verzorgde de "opoe" ons geweldig en zat ik daar met koekjes en mocht ik met de kleinkinderen spelen.

Veel later hadden we ook andere pachtersbijeenkomsten. Grote partijen toen mijn ouders hun zilveren en gouden bruiloft vierden. Met een apart pachtersfeest. Helemaal een boerenbruiloft. Ik heb ook nog zo’n bruiloft gehad in het Wapen van 't Medler. We zaten onder een boog van sparren. Vreselijk. Het prikte aan alle kanten. En dan hadden we nog een dansfeest daarna. 

Het heeft heel lang geduurd, voordat ik wist wat voor werk ik wilde doen. Mijn moeder heeft me daarbij ontzettend geholpen. Ik wilde zo graag naar Amerika, maar ik mocht van mijn ouders niet zo maar een beetje rondreizen. Ik moest zorgen dat ik werk had. Want dat konden ze zich niet permitteren. ’t Medler is een prachtig landgoed, maar daar moest hard voor gewerkt worden. Maar het is zeker de moeite waard om daaraan te blijven werken. En dat willen we graag met ons allen.’


Rechten

Margreet Gründemann, Erfgoed Gelderland, CC-BY

  • Leven op Landgoederen

  • Streekgeschiedenis

  • Werk

  • Landbouw

  • Bronckhorst

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl