Vlak langs de weg van Vorden naar Ruurlo aan de rand van het Landgoed ’t Medler ligt de boerderij van Hendrik Bogchelman. Een ouderwetse boerderij, zoals er in de Achterhoek nog veel te zien zijn. Met op een erf een perenboom. Vroeger was hij één van de pachters van het landgoed. Ik wordt ontvangen in de keuken, waar mevrouw Bogchelman koffie inschenkt en zich daarna terugtrekt in de kamer. Meneer Bogchelman is zeer slechtziend, maar hij kan haarscherp de herinneringen naar boven halen van de tijd dat hij nog actief boerde. Naast het werk op zijn eigen pachtboerderij heeft hij jarenlang klussen gedaan voor de baron.
‘Dit was altijd een pachtboerderij, nou is het een huurwoning. Maar ’t is dus nooit eigendom geweest. Mijn vader heeft het hiervoor gepacht. Ik was de enigste zoon en ik had twee zusters. Ik ben hier geboren in de bedstee. In '94 zijn we gestopt met ’t vee en met alles. En toen zijn de gronden hierachter beheersgebied geworden. ‘Beheersgebied’? ja, dat betekent verwaarlozing van goeie grond, zo zie ik ’t.
Daar wordt heel veel geld aan vergeven en dan mag d’r niks meer aan die grond bemest worden. Er mocht pas in augustus gemaaid worden. Dus, het gras groeide op en zakte aan de grond en het jonge gras groeide deur. En ‘t werd éne wilde bende en dat was dan zogenaamd ‘verschralen’. Zo noemden ze dat, maar ‘t verschraalde niet. Nee, het gras verrotte op de grond, ‘t werd steeds gelper en d’r kwam eigenlijk steeds meer voeding in de grond. Nu mag het dan twee keer gemaaid worden en nu mogen ze ook maaien wanneer ze dat zelf willen.
De baron kreeg voor dat beheersgebied nog wel een flinke vergoeding. Veel meer als de normale pacht. En daarmee werd het natuurlijk aantrekkelijk gemaakt. Maar ik zie ’t hele effect er niet van. Nee, een heleboel brandnetels langs de kant en doornen, die zo de wei ingroeien. D’r wordt eigenlijk niks aan onderhouden. Ze zeggen wel dat ze het een keer moeten doen, maar tot op heden is ‘t niet gebeurd.
Niet alle grond van ’t Medler is beheersgebied. Want die jonge Zents heeft een hele grote boerderij. En Reintjes, die woont erachter, heeft ook een heleboel grond en die boeren gewoon. Normaal zoals dat altied gedaan is. Mokkink heeft een stuk beheersgebied hierachter. Die heeft nu jongvee van iemand anders, wat ie opfokt. En dan voert hij ‘t gras van dat beheersgebied. Dat is natuurlijk voor jongvee wel goed gras. Niet zo eiwitrijk.
Ik was ook klusjesman, dat is in '73 begonnen. Vóór die tijd was Hein Huitink hier, die werkte hele dagen op ’t Medler. Als tuinman en hij deed ook al het ’t landbouwwerk. Toen hadden ze nog een forse boomgaard. Ik dacht een hectare of zeven. Dat onderhield ie met spuiten en snoeien en maaien. Hij heeft toen een hersenbloeding gehad en werd helemaal invalide. Ik ben voor hem in de plaats gekomen.
Dat kon ik wel combineren met m’n eigen bedrijf, omdat ik helemaal vrij was wanneer ik dat werk op ’t Medler deed. Ik had geen speciale dagen. Ook geen contract, helemaal niks. Ik ging d’r gewoon naar toe als ik wist dat er iets moest gebeuren en dan regelde ik dat op mijn eigen manier. Nao mien eigen. Ik schreef gewoon de uren op dat ik er was. Veur mien was ‘t in ’t begin negen gulden in ’t uur. En als ik gereedschap meebracht, ‘n trekker of ’n maaimachien of iets degelijks, dan werd dat apart berekend. De baron liet het zo’n beetje aan mij over, zoals met de grond bemonsteren. Daar bemoeide hij zich niet mee. Helemaal niet.
D’r was geen rentmeester, ik regelde alles met de baron. Dat was Reinder. Ik maaide toen de bongerd er nog was,’t gras en zaaide in ’t voorjaar kunstmest onder de bomen. Toen hadden ze nog weilanden waar vee in liep. Inschaarders noemden ze dat. Die verzorgde ik en ik verzorgde de afrastering en zo, Alles wat er gebeuren moest. En dat kon ik altijd redelijk combineren. Wij hadden hier een bunder of zeven. Twintig koeien en zeker ’n twintig stuks jongvee. Mestkuikens hadden we ook. Later, toen de melktank kwam ging dat allemaal nog makkelijker. De koeien stonden op roosters. Daar viel alles in en dat kon je d’r uit pompen. Met de trekker en een grote tank. Je hoefde die niet meer uit te mesten.
Die boomgaarden werden opgeheven. Het heeft nog een paar jaar zo wat aangesudderd toen Huitink d’r niet meer was. Of ‘t niet genoeg opleverde dat weet ik ook niet. Maar toen hebben ze de bomen allemaal gerooid. Die appels en peren waren wel prima kwaliteit hoor, heel mooi spul! En ’s zaterdags, toen Hein nog in z’n goeie tijd was, dan was hier particuliere verkoop. Op ’t bouwhuis hadden ze de kistjes appels staan. En die werden daar dan verkocht. Er kwamen een heleboel mensen. Dat ree de hele morgen over de laan op en neer. Ja, je had mooi fruit en niet abnormaal duur. De rest ging allemaal naar de veiling.
Toen de fruitbomen gerooid waren is een gedeelte van de grond met populieren beplant, snelgroeiende populieren. Dat was een of andere proef, zo’n bosbouwproject, D’r stonden verschillende soorten populieren. Die hebben misschien een twintig jaar gestaan of zo. En toen zijn die gerooid. Achteraan is het toen dicht gepoot met eiken en lindebomen. Dat is een hobby van Zeno, lindebomen. Niet voor de honing, want bijen heeft ie niet. Hij vindt het mooie bomen misschien. Ik weet ’t ook niet, maar dat hout is praktisch waardeloos geloof ik. Van mij mag hij, als hij dat met zijn familie in ’t reine kan krijgen. Ja die moeten daar natuurlijk ook in meewerken.
Een gedeelte van die bongerd is toen grasland geworden. Daar hadden ze schapen op en die verzorgde ik ook. De lammeren werden verkocht voor ’t vlees en de wol werd verkocht aan de wolfederatie. Maar de laatste jaren kregen we voor de wol amper het scheergeld betaald. Het bracht niks meer op. Als je zwarte schapen had dan kreeg je helemaal niks. Dat wilden ze niet hebben.
Met de jacht ree ik altijd met de wildwagen. Met de carpillon. Dat is zo’n hoge vierwielige kar. Daar deed ik ’t peerd voor. Oh, dat was prachtig. Daar werd ’t wild aan opgehangen. Voor dat ik op ’t Medler in dienstverband was deed ik zo wel eens mee met drijven.
We kregen wel eens wat betaald, maar dat stelde eigenlijk niks voor. Later toen er een andere jachtopziener kwam, is dat allemaal wel veranderd. Die jongen heeft nou de jacht hemaal zelf in handen en dan krijg je ‘s middags wat te eten. En ’s avonds krijg je warm eten. En ja, je krijg een borreltje op tijd. Dat hoort er allemaal bij. O, dat zijn altijd heel gezellige dagen.
Vroeger joeg de oude baron, Reinder en dan had je Beaufort, de oud-burgemeester van Ruurlo. En van de Wildenborg ging meneer Staring mee. En dan ’t oude Careltje van Nispen. En Van der Borch, van Vorden, een van de laatste Van der Borchs. En ook wel eens gasten van andere verdere kastelen. Dat was de ouderen jacht en dan hadden ze een jongeren jacht en dat waren dan de kornuiten van Dirkjan. Dat heet nu nog de jongerenjacht, maar zelf zijn ze ook al in de AOW. D’r gingen mensen mee met honden die ’t wild, wat zoek geraakt was, ophaalden. Ze hadden ook zelf een jachthond. Die was trouwens meestal uitbesteed bij iemand, die ‘m ook africhtte en dat geregeld oefende en zo.
Nou toen ’t vee weg was, had ik dus nog klusjes. Hout veur de kachel. Ik opende de poort. Ze hadden een postbus in Vorden en als er niemand was, haalde ik de post op. Dat gebeurde dus geregeld, vooral later toen de baron dood was, en mevrouw op de Tusseler Hof zat. Dorien was altied in ‘r buitenland en Reiniera ook eigenlijk. Die zat op Curaçao. En de jongens; Zeno was altied in ’t buitenland bij de ambassade. En Dirkjan, was bij de ABN bank. Hij ging ook veel naar ’t buitenland.
Dan was hier dus niemand en dan verzorgde ik de boel, bracht het afval naar de weg en zo. Ja, zulke dingen die gebeuren moesten. Het huis schoonmaken hoorde er niet bij. Dat deden een paar getrouwde vrouwen die zo een halve dag kwamen. Die waren d’r vroeger ook al, Jo Lichtenberg en ook Annie Bos.
Een inwonende dienstbode is er niet meer geweest vanaf dat ik d’r ben. Marietje Huitink was wel inwonend en later ook Annie Bos. De hele oude barones, Otie noemde ze haar, die had ook een eigen dienstbode. Ja, die was er wel op gesteld dat je beleefd was, maar ik bedoel maar, je kunt beleefd wezen maar je hoeft niet onderdanig te wezen. Ik ben nooit onderdanig geweest. Dat was mien aard niet.
De oude baron Reinder viel wel mee. Oh, hij had wel zijn eigenaardigheden maar dat heeft iedereen wel een bietje. D’r was mee te werken, natuurlijk ook omdat hij me daar betrekkelijk vrij in liet. En natuurlijk omdat ie er zelf weinig verstand van had. Wij zijn niet katholiek en dat heeft nooit gestoord. De helft van de pachters was katholiek en de andere helft niet.
Met kerstmis gingen onze kinderen wel naar ‘t kasteel toe en dan kregen ze chocolademelk of zo. En nadien kregen ze een of ander cadeautje. Ik weet wel dat onze zoon in huus kwam met zo een of ander ding en de oude barones, Otie die had gezegd; ‘gaat nooit kapot’. Maar hij had het nog geen uur of het ding was al kapot. En nou zeggen we nog wel eens van een of ander ding: ‘Gaat nooit kapot.’
De jonge mevrouw kwam wel eens hier aan en Reiniera, die ene dochter die komt nog wel geregeld hier. Daar had ik ook wel ’n een band mee. Of, das wat veul gezegd, maar ik kon er heel goed mee overweg. En als er nou iets te doen was, een bruiloft of zo dan hebben we wel eens een boog gemaakt aan de poort. We maakten een boog met roosjes en dan werden er borrels bij gedronken.
We zijn verschillende keren naar een bruiloft geweest. Van Dirkjan en van Reiniera en van Dorien denk ik ook. Dat weet ik ook niet zo precies meer. Dat is zo lang geleden. Ja dan was die bruiloft bij Eikelkamp, ‘t plaatselijk café.
Toen Dirkjan zestig is worden of zo, toen heeft ie ook nog een feest gegeven. Er was zo’n dansgroep. Met van die trommelmuziek. Niks anders als trommelen deden die lui. En die dansten d’r zo bie. Ik zeg; ‘t waren net inboorlingen’. Jawel! was wel leuk. Barbecue hebben we toen ook gehad. Een heel lekkere barbecue. Ja dat verzorgden ze wel prima hoor!
De relatie van de pachters met ’t huis is altijd goed geweest, tenminste met ons wel. Nou d’r zullen wel eens pachters geweest zijn die ’t niet met alles eens waren, die er grond bij wilden hebben of wat anders. Maar je kunt niets eisen. Ik weet niet hoe het zou zijn om geen pachter te zijn maar eigen boer. Er waren hier in de buurt natuurlijk best wel eigen boeren. Ja, maar waren die gelukkiger?
D’r was een vrouwtje hier uit de buurt, ook een eigen boer, die meende dat pacht beter was als eigen boer zijn. Dat ’t financieel zekerder was, want je hebt natuurlijk als eigen boer ook een hoop lasten, grondbelasting en waterschapbelasting. Maar zij meende dat ‘t gunstiger was. Ja, zij had liever pacht gehad. Ja pachter zijn dat ging allemaal wel en wat je niet leuk vindt dat doe je toch niet?´
Dit verhaal is rond het jaar 2012 vastgelegd door vrijwillige interviewers van de Oral History Werkgroep Gelderland voor het project Leven op Landgoederen van Stichting Landschapsbeheer Gelderland en Erfgoed Gelderland.
Margreet Gründemann, Erfgoed Gelderland, CC-BY