'Niemand denkt eraan om de kraaminrichtingen alleen in het westen te concentreren, alleen op artistiek en cultureel gebied wordt de nataliteit bijzonder sterk in het westen verzorgd. Er zijn intussen ook kraaminstituten in de provincie nodig.' Dat stelde het Gelderse Kamerlid Bernard Verhoeven (KVP) tijdens het debat over de Cultuurnota in 1950. De aandacht van de rijksoverheid voor cultuur was toen vooral gericht op de Randstad.
Verhoeven was een begenadigd spreker, hij kon als geen ander verwoorden waarom cultuur in de regio zo belangrijk was. Hij pleitte in dat kader sterk voor de vestiging van kunstenaarsopleidingen in de provincie, om zo het culturele klimaat daar te versterken. Het gewest moest naar zijn mening niet alleen receptief zijn, maar ook meer creatief worden.
De culturele ontwikkelingen in Gelderland kunnen niet los worden gezien van de actieve landelijke cultuurpolitiek die na de oorlog werd ingezet. Belangrijke stimulator was de cultuurminister in het eerste naoorlogse kabinet, G. van der Leeuw, die cultuur als staatstaak zag. De echte doorbraak kwam enkele jaren later onder J.M.L.T. Cals, die in 1950 aantrad als staatssecretaris van cultuur en datzelfde jaar een Cultuurnota in de Kamer verdedigde. Een mijlpaal, want voor het eerst sinds 1872 werd nu in de Tweede Kamer een debat gewijd aan kunst en cultuur.
Vanwege de Koude Oorlog was veel extra geld nodig voor defensie en bezuinigingen op de cultuurbegroting lagen op de loer. In het debat werd het cultuurbeleid niet gepresenteerd als kostenpost maar als 'een onderdeel van de maatschappelijke defensie, als de morele bewapening van de natie tegen het communisme'. Men vond dat 'onze hoogste geestelijke en culturele goederen extra bescherming nodig hebben'.
Daarvoor was niet alleen een verhoging noodzakelijk van het defensiebudget, maar ook van de cultuurbegroting. Een ruime meerderheid van de Kamer ging uiteindelijk met die gedachtegang akkoord. Met deze actieve cultuurpolitiek verschoof het primaat van het particulier initiatief naar de overheid.
Door toenemende overheidssteun werd de culturele sector in Nederland verder geprofessionaliseerd en geïnstitutionaliseerd. In die periode werd de basis gelegd voor een culturele infrastructuur met als belangrijke peilers het orkestenbestel, het theaterbestel en de opera. Deze actieve cultuurpolitiek zou later onder meer ook leiden tot de oprichting van nieuwe landelijke instituten zoals Het Holland Festival (1947) en de Raad voor de Kunst (1955).
Bernard Verhoeven is van grote betekenis geweest voor de regionale cultuurpolitiek in de jaren vijftig en zestig. Hij was een visionair en heeft zich in talloze bestuursfuncties voor kunst en cultuur ingezet. Zo was hij de eerste voorzitter van het Nationaal Overleg voor Gewestelijke Cultuur. Dit instituut werd door het rijk in 1953 ingesteld om de geografische cultuurspreiding te bevorderen en de rol van de provincies op het gebied van cultuur te stimuleren.
Hieruit zouden later in de meeste provincies de Culturele Raden voortkomen. Het was dan ook bijna vanzelfsprekend dat Verhoeven in 1958 oprichter en eerste voorzitter was van de Culturele Raad Gelderland. In die hoedanigheid zorgde hij ervoor dat de provincie Gelderland op de diverse terreinen van cultuur een steeds actievere rol ging spelen.
Deze tekst is een verkorte versie van een lemma uit het werk 'Gelderland 1900-2000' (eindredactie: Dolly Verhoeven).
Peter Berns