Het cultuurbeleid van Gelderland was in de jaren vijftig en zestig vooral een cultuurspreidingsbeleid. Was er op muziekgebied met Het Gelders Orkest reeds een provinciale voorziening, op het gebied van het toneel ontbrak deze.
Om te voorzien in de behoefte aan kwalitatief goed beroepstoneel werd met financiële steun van de provincies Gelderland en Overijssel in 1953 Toneelgroep Theater opgericht. Dit gezelschap kreeg de oostelijke provincies als speelgebied en groeide later uit tot één van de grote toonaangevende toneelgezelschappen van het land.
Al snel nam door de komst van deze professionele gezelschappen de behoefte aan goede accommodaties in de provincie toe. Alleen Arnhem en Nijmegen beschikten in die periode over een goede schouwburg en een concertzaal, in de overige plaatsen moest men zich behelpen met ontoereikende voorzieningen, zo er al iets aanwezig was.
Om de totstandkoming van culturele centra te stimuleren verstrekte de provincie Gelderland renteloze leningen aan gemeenten. Daardoor konden in de jaren zestig in plaatsen als Doetinchem, Tiel, Winterswijk, Wageningen en Harderwijk dergelijke centra verrijzen.
Vooruitlopend op deze stimuleringsmaatregel stelde de provincie vanaf 1960 een krediet in ten behoeve van de cultuurspreiding. Dit krediet had als doel de gewestelijke bevolking in staat te stellen kennis te nemen van culturele uitingen van behoorlijk gehalte, met name op het gebied van toneel, muziek, zang en dans. Uit het krediet betaalde de provincie aan goede gezelschappen aanmoedigingspremies om in kleinere plaatsen te spelen en verstrekte zij zitplaatsensubsidies en vervoerskostensubsidies aan kleinere gemeenten.
Ook op het gebied van de beeldende kunsten werden initiatieven ontplooid, gericht op spreiding. Zo organiseerde de Culturele Raad Gelderland reizende educatieve tentoonstellingen in kleinere plaatsen. In de jaren zeventig zou dit leiden tot de provinciale Tentoonstellingsdienst en tot het initiatief van de Kunstuitleen Gelderland, een van de eerste kunstuitleencentra van het land.
De provincie stimuleerde ook actief het muziekonderwijs. Zij verleende subsidies om dit onderwijs in de kleinere gemeenten op een hoger plan te brengen. Oorspronkelijk was het muziekonderwijs in particuliere handen, maar later werd het overgenomen door gemeentelijke stichtingen, zoals in bijvoorbeeld Doetinchem (1956), Zutphen (1960) en Tiel (1968).
Gelderland subsidieerde uiteindelijk in totaal twaalf Gelderse muziekscholen en behoorde tot de drie provincies die het meeste aan het muziekonderwijs uitgaven. De stimuleringsregeling was uitdrukkelijk ook bedoeld als een instrument voor sociale cultuurspreiding. Vergelijkbare motieven golden voor de steun die de provincie in die jaren gaf aan volkshogescholen, bibliotheken en leeszalen.
Deze tekst is een verkorte versie van een lemma uit het werk 'Gelderland 1900-2000' (eindredactie: Dolly Verhoeven).
Peter Berns