Martinet was van 1775 tot 1795 een befaamde predikant in Zutphen. Naast zijn predikantschap was hij geschiedkundige, natuuronderzoeker, schrijver, pedagoog en theoloog. Hij was een prominente figuur binnen de fysiotheologie. In Zutphen is zowel de Martinetsingel als de inmiddels verdwenen Martinet MAVO naar hem vernoemd.
Martinet leefde in een tijd waarin de natuurwetenschap grote ontdekkingen deed, mede dankzij de telescoop en de microscoop. Deze ontdekkingen stonden vaak in contrast met de Bijbel, wat leidde tot vragen over de Bijbelse teksten. Bijvoorbeeld: hoe pasten alle nieuw ontdekte dieren op de ark van Noach? Diverse theologische stromingen probeerden deze nieuwe wonderen van God te verklaren.
In de geschriften van de kerkvaders werd de natuur vaak gezien als een tweede boek, naast de Bijbel, dat gelezen kon worden als bron van godskennis. Fysiotheologie is een stroming die, op basis van empirisch onderzoek, de natuur beschouwt als een bewijs voor het bestaan van God. De doelmatigheid die men in de natuur waarneemt, wordt gezien als een duidelijk teken van een goddelijk plan. Zonder God zou dit alles onmogelijk zijn.
Martinet studeerde aan de Latijnse scholen van Eindhoven en 's-Hertogenbosch en later aan de Illustere school in 's-Hertogenbosch. Hij schreef zich in aan de universiteit van Leiden voor theologie en behaalde in 1752 zijn proponentsexamen. Op 22 juni 1753 promoveerde hij tot Philosophiae Doctor en Magister Artium met het proefschrift 'De Respiratione Insectorum' over de ademhaling van insecten.
Martinet was een belangrijke aanhanger van de fysiotheologie. Tussen 1777 en 1779 schreef hij het vierdelige werk 'Katechismus der Natuur', waarvan zes drukken verschenen. In 1779 volgde 'Kleine Katechismus der Natuur voor Kinderen', dat ook in zes drukken verscheen en vertaald werd in het Engels, Frans, Duits en Maleis. In zijn werk beschrijft Martinet onder andere de verschillende zaden in de natuur, bestudeerd onder de microscoop, en hoe de vormen daarvan hun functie onthullen. Zijn werk spoorde de lezer aan om de schoonheid van de natuur te ervaren en daarmee de grootsheid van God te erkennen.
Martinet geloofde sterk in de bestendigheid en volmaaktheid van de natuur. Roofdieren speelden een essentiële rol in het handhaven van de natuurlijke balans. Volgens hem was er geen plaats voor chaos, maar slechts voor een ordelijk geheel met God als huismeester. Elke soort had zijn plek in de keten en uitsterven was uitgesloten. Het idee dat soorten konden verdwijnen, zou afbreuk doen aan de volmaaktheid van Gods schepping.
Dankzij Martinets 'Katechismus' groeide het aantal natuurliefhebbers eind 18e eeuw aanzienlijk. Deze fysiotheologische benadering werd zo invloedrijk dat het verzamelen van naturaliën populair werd, wat leidde tot beroemde naturaliënkabinetten zoals die van Albertus Seba en Levinus Vincent. Hun verzamelingen waren internationaal beroemd; een deel van Seba's collectie werd bijvoorbeeld voor 15.000 gulden aan Peter de Grote verkocht en tentoongesteld in het zoölogisch museum in Sint Petersburg.
De publicatie van 'On the Origin of Species' door Charles Darwin in 1859 bracht echter grote twijfels. Darwin's inzichten leidden tot de conclusie dat soorten konden uitsterven en nieuwe soorten konden ontstaan. Dit idee weersprak de overtuigingen van Martinet en anderen over de onveranderlijkheid van soorten. Hierdoor werd het geloof in de volmaaktheid van de schepping zoals Martinet die zag, ondermijnd. Dit was een grote desillusie voor velen die zijn opvattingen deelden.
Bronnen
Meer informatie
Olga Spekman, CC-BY
Geloof
Personen
1700-1800
Zutphen