Op 27 maart 1817 arriveerde het schip Admiraal Evertsen onder commando van marine-officier Maurits Ver Huell bij Banda Neira. Hier vond op 2 april ten overstaan van Ver Huell de machtsoverdracht van de Banda-eilanden uit Britse handen aan het Nederlandse koloniale regime plaats.
Ver Huell was op dat moment de belangrijkste vertegenwoordiger van het Nederlandse koloniale gezag op de eilanden. De lokale bestuurders, vaak ook perkeniers, deden alles om hem van dienst te zijn en boden veelvuldig de diensten van de slaafgemaakten uit hun huishouden of perken aan. Cornelis van Aart (1763-vóór 1825) was naast bestuurder op Neira beheerder van het muskaatnotenperk Bojauw op Lontor. Hij bood de residentiewoning voor gebruik aan, waardoor Ver Huell abusievelijk in de veronderstelling is dat Van Aart ook de eigenaar van de plantage is. (1)
Maurits ontmoette op Bojauw “eene jonge knappe weduwe, eigenaresse van een der nooten perken”. Er ontstond een liefdesrelatie tussen de twee, maar wat Maurits niet lijkt te hebben beseft is dat zij de eigenaresse van het muskaatnotenperk Bojauw was. De amoureuze verhouding wordt niet vermeld in het gepubliceerde reisverslag, maar is door Maurits wel uitgebreid beschreven in de ongepubliceerde zogenoemde ‘Levensherinneringen’. (2)
Ida Magdalena Vrijmoed is op 3 december 1786 gedoopt als dochter van Michiel Vrijmoed en een slavin, over wie verder helaas niets bekend is. Ida is gehuwd geweest met de eerder in 1817 overleden Willem van der Sluijs die sinds 1794 perkenier van Bojauw was. Na zijn dood werd Ida, dochter van een tot slaaf gemaakt vrouw, zelf eigenaresse van het muskaatnotenperk en alle aan het perk gebonden slaafgemaakten. Ida trad in 1821 in het huwelijk met Van Aart, na het overlijden van diens echtgenote. Toen Ida op 12 april 1829 overleed, kwam Bojauw in handen van haar zoon Wilhelmus van der Sluijs (1794-1862). (3)
De verschillende huwelijken van Ida laten een overlevingsstrategie zien en een sociale mobiliteit die voortkwam uit de relaties tussen koloniale machthebbers en tot slaaf gemaakte inheemse bewoners. Ida, dochter uit een dergelijke ‘gemengde relatie’ en dochter van een slaafgemaakte, was als plantagehoudster zelf eigenaresse van de slaven op het muskaatnotenperk Bojauw, waaronder Roosje.
Ida informeerde Ver Huell over het muskaatnotenproces, van teelt tot oogst en verdere verwerking. Zij hielp hem ook bij het verzamelen van natuurhistorische voorwerpen en schakelde hierbij de hulp in van de andere perkeniers op het eiland. In Herinneringen aan eene Reis naar de Oost-Indiën beschrijft Ver Huell gedetailleerd over zijn verblijf op muskaatnotenperk Bojauw en hoe het leven van de tot slaafgemaakten strak verliep op de ‘perkklok’, waarbij de perkslaven in alle vroegte naar de muskaatbomentuinen vertrokken voor onderhoud of de oogst.
Met de aquarel laat Ver Huell vanuit zijn verbeelding verschillende elementen zien uit het dagelijkse leven op de door slavernij gedreven perken zien. We zien tot slaaf gemaakte volwassenen en kinderen terugkomen van de notenpluk, manden gevuld met vruchten en bundels gesprokkeld hout.
Op de schildering is op drie plekken een hoogwaardigheidsbekleder te zien. Hier verwijst Maurits naar zichzelf. Rechtsvoor zit hij als administrateur, wellicht met de cijfers van de opbrengsten van de muskaatnotenperken die hem door de Britten waren overhandigd. Hij wordt uit de zon gehouden door een slaafgemaakte vrouw. Links zien we hem rondgedragen op een draagstoel, verwijzend naar de tour die Ver Huell langs de perken op Lontor had gemaakt, hierbij deels “gemakkelijk voortgedragen” door slaafgemaakten op “een soort van draagstoelen, aan weerszijde van twee lange bamboezen voorzien, aan de einden zijn twee kortere gehecht, welke de slaven op de schouders nemen”. Op de veranda zien we Ver Huell nog eens zitten, met zicht op zee. Het roept de herinnering aan zowel de ontmoeting met Ida als met Roosje en rups op.
De aquarellen over Banda geven een idyllische indruk, de verbeelding van Ver Huell. Wat ontbreekt zijn de veelvuldige en excessieve straffen door perkeniers en de opzichters, mandoers, die werden aangesteld om de slaafgemaakten in de gaten te houden om verzet, opstand en vluchten te voorkomen. Uit de ontmoeting van Maurits met Roosje bleek al dat angst voor bestraffing continu aanwezig was. Inhumane behandeling en ziekten kostten vele levens. (4)
Dit was deel twee. Lees ook de andere verhalen van dit vierdelige spoor: Roosje in de herinneringen van Maurits Ver Huell, Nederland en Banda en Maurits Ver Huell!
Geïnteresseerd in meer verhalen over het slavernijverleden van Gelderland, Nederland of de wereld? Kijk dan vooral op de website van Mapping Slavery.
1. Ver Huell, Q.M.R., Herinneringen van eene Reis naar Oost-Indiën I (1835), p. 102; Fraassen, Chris F. van & Pieter Jan Klapwijk, Herinnering aan een reis naar Oost-Indië. Reisverslag en aquarellen van Maurits Ver Huell, 1815-1819 (Zutphen 2008), p. 182-183, 601.
2. Ver Huell, Q.M.R., ‘Levensherinneringen’, gedigitaliseerd en online beschikbaar via: Gelders Archief, Toegang 2039, inv.nr. 58, scans 0487-0490.
3. Het geboortejaar van Ida is niet bekend, de doop heeft meerdere jaren na haar geboorte plaatsgevonden aangezien haar zoon in 1794 is geboren. Na het overlijden van Van Aart trad Ida nog een derde keer in het huwelijk, met de Bandanese perkenier Franciscus Johannes Fredericus von Salgary (1793-1852). De gegevens van Ida Magdalena Vrijmoed zijn gebaseerd op Van Fraassen, Chris F. van, Een romanticus bij de marine. Het leven van Maurits Ver Huell tegen de achtergrond van zijn milieu en zijn tijd (Zutphen 2008), p. 356-357.
4. Voor behandeling, bestraffing en mishandeling zie o.a. Baay, Reggie, Daar werd wat gruwelijks verricht. Slavernij in Nederlands-Indië (Amsterdam 2015), pp. 98-118, Loth, Vincent, ‘Pioneers and Perkeniers: The Banda Islands in the 17th Century’, in: Cakalele 6 (1995), p. 25.
Aschwin Drost, Scribe Diem, CC-BY