De band tussen de Molukse- en Banda eilanden, kruidnagel, nootmuskaat en Gelderland gaat verder terug dan de komst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie naar de Indonesische archipel. De Amsterdamse Oude Compagnie, een van de voorlopers van de VOC, stuurde in 1598 een handelsvloot uit met de specerij-eilanden als doel. Een van de schepen van deze zogenaamde ‘Tweede Schipvaart’ was de Gelderland onder vice-admiraal Jacob van Heemskerck. Op 15 maart 1599 bereikte het schip de eilanden van Banda, de enige locatie waar muskaatnotenbomen groeiden en nootmuskaat en foelie (de zaadmantel die de noten omsluit) geoogst werden. (1)
Met het sluiten van handelsverdragen op de Molukken en Banda verkregen de Nederlanders toegang tot de gewilde specerijen. De overeenkomsten waren geen afspiegeling van afspraken gebaseerd op gelijkwaardigheid, maar beschreven slechts de Nederlandse eisen en verwachtingen. De VOC manifesteerde zich al snel als agressor, vestigde zich fysiek op vaste handelspunten en begon met de bouw van forten om een handelsmonopolie met geweld te kunnen afdwingen. De handelswijze van de VOC dreigde de inheemse leefwijze te vernietigen en rukte eeuwenlange (handels)tradities en structuren binnen de lokale samenlevingen op de Molukken en Banda uit elkaar. Dit had desastreuze gevolgen, speciaal voor de Banda-eilanden. (2)
De eilandbewoners waren voor hun levensbehoeften afhankelijk van verschillende handelspartners die noodzakelijke basisproducten konden leveren en de specerijen waren hierbij ruilmiddel. Daarnaast waren andere Europeanen bereid om meer te betalen dan de VOC. De aanslag op de traditionele manier van leven leidde vanzelfsprekend tot verzet. In meerdere grotere en kleinere oorlogen vochten de eilandbewoners voor hun handelsvrijheid en voortbestaan, waarbij de VOC bereid was met alle geweld het verzet te breken.
Gouverneur-Generaal Jan Pieterszoon Coen (1587-1629) ontketende in 1621 een bijzonder brute en genocidale militaire campagne op de Banda eilanden. Nederzettingen werden vernietigd en er vond een slachting plaats onder de bevolking, krijgsgevangenen werden weggevoerd en tot slaaf gemaakt. De eilandengroep bleef bijna ontvolkt achter met slechts ongeveer 1000 inwoners van het geschatte oorspronkelijke aantal van 10.000-15.000.
De eilanden werden verkaveld tot perken en verpacht aan Europese vrije burgers en oud-werknemers van de VOC, die als perkeniers verantwoordelijk waren voor een gegarandeerde productie. Alle arbeid werd verricht door tot slaaf gemaakte mensen afkomstig uit andere delen van de Indonesische archipel, de kuststreken van India, het Malakka schiereiland en van langs de Chinese kust. Ook kwam een deel van de krijgsgevangen en verbannen eilandbewoners, voornamelijk vrouwen en kinderen, terug naar hun geboortegrond om hier nu als ‘perkslaven’ op de plantages dwangarbeid te verrichten.
De perkslavernij op de Banda-eilanden is een vroege vorm van plantageslavernij, vergelijkbaar met wat later in het Atlantisch gebied gebeurde en vormde een uitzondering binnen de Indonesische archipel. Het is daarom ook wel omschreven als ‘Caribische koekoek in een Aziatisch nest’. (3)
Met de invoering van perkslavernij werden nootmuskaat en foelie expliciete slavernijproducten. De productie en handel in de vruchten en bijproducten maakte de Europese (en wereldwijde) kopers en consumenten nadrukkelijk en essentieel – want financierend – onderdeel van het slavernijsysteem. De handel was zeer lucratief en naast de VOC, latere staats- en private handelaren konden ook perkenierfamilies in de 18e en 19e eeuw grote rijkdom verkrijgen met perkslavernij. (4)
In 1628 waren er 34 perken op Lontor, 31 perken op Ai en 3 perken op Neira. De grootte en het aantal slaafgemaakten verschilde substantieel tussen relatief vlak gelegen perken op Ai en bergachtige perken op Lontor en veranderde geregeld door aankoop van naburige perken of verdeling na overlijden of bij schulden. Ook kwam het voor dat stukjes grond werden nagelaten aan vrijgelaten slaven. Het oorspronkelijke aantal van 68 perken was gereduceerd tot 34 toen Maurits Ver Huell in 1817 op de Banda-eilanden arriveerde.
Dit was deel drie. Lees ook de andere verhalen van dit vierdelige spoor: Roosje in de herinneringen van Maurits Ver Huell, Ida en muskaatnotenperken en Maurits Ver Huell!
Geïnteresseerd in meer verhalen over het slavernijverleden van Gelderland, Nederland of de wereld? Kijk dan vooral op de website van Mapping Slavery.
1 Nationaal Archief Den Haag, 1.04.01 Inventaris van de archieven van de Compagnieën op Oost-Indië, 1594-1603, inv.nr. 51, Reisjournaal gehouden op de Gelderland door Jacob Heemskerck. Over de daaropvolgende reis van de Gelderland naar de Molukken en Banda is een fraai geïllustreerde reisverslag gepubliceerd: Moree, Perry, De reis van het Schip Gelderland naar Oost-Indië, 1601-1603 (Zutphen 2001).
2 De belangrijkste eilanden uit de vulkanische eilandengroep zijn Banda Neira, Lontor (Banda Besar), Ai, Run, Gunung Api en Hatta (Rosengain). De eilanden waren verenigd in losse federatieve verbanden onder lokale bestuurlijke leiders, orang kaya. Met de noordelijker gelegen Molukse eilanden vormen zij tegenwoordig de Indonesische provincie Maluku.
3 Loth, ‘Pioneers and Perkeniers’, p. 35.
4 Ver Huell, Q.M.R., Herinneringen van eene Reis naar Oost-Indiën I (1835), p.102-103. Op pp. 110-114 beschrijft Maurits het gehele proces zoals hij van onder meer Ida Magdalena Vrijmoed heeft uitgelegd gekregen. Zie ook het manuscript van de Herinneringen, Gelders Archief, Toegang 2039, inv.nr. 60, pp. 132-151, scans 79-88.
Voor het schrijven van dit Spoor heb ik voor achtergrondinformatie dankbaar gebruik gemaakt van de volgende literatuur: Baay, Reggie, Daar werd wat gruwelijks verricht. Slavernij in Nederlands-Indië (Amsterdam 2015). Hierin speciaal hoofdstuk 2: ‘Om te “peupleren” en voor de perken’, pp. 81-100; Fraassen, Chris F. van, Een romanticus bij de marine. Het leven van Maurits Ver Huell tegen de achtergrond van zijn milieu en zijn tijd (Zutphen 2008), pp. 193-229; Hagen, Piet, Koloniale oorlogen in Indonesië (Amsterdam/Antwerpen 2018), pp. 126-133; Knaap, Gerrit, e.a., Oorlogen overzee. Militair optreden door compagnie en staat buiten Europa, 1595-1814 (Amsterdam 2015), pp. 76-79; Loth, Vincent, ‘Pioneers and Perkeniers: The Banda Islands in the 17th Century’, in: Cakalele 6 (1995), pp. 13-35; Manuhutu, Wim, ‘Mokum en Maluku’, in: Pepijn Brandon, Guno Jones, Nancy Jouwe en Matthias van Rossum (red.), De slavernij in Oost en West. Het Amsterdam onderzoek (Amsterdam 2020) pp. 140-148.
Aschwin Drost, Scribe Diem, CC-BY