Architect Henry van de Velde wees Bram Hammacher, directeur van het Kröller-Müller Museum, in 1947 op de mogelijkheid om de beeldencollectie buiten het museum voort te zetten. Toch duurde het tot 1961 voor de beeldentuin geopend werd, naar ontwerp van de gerenommeerde tuin- en landschapsarchitect J.T.P. Bijhouwer.
In het oorspronkelijke eikenhakhout achter het museum situeerde hij verschillende expositieruimten. Deze groene ‘buitenzalen’ bevatte 43 beelden, sommige op blokken Maulbronner zandsteen die ooit bedoeld waren voor het Grote Museum.
Helene Kröller-Müller (1869-1939) gaf de aanzet voor het beeldenpark, door langs een bestaande padenstructuur grote groepen rododendrons te laten planten. In deze parkachtige sfeer gaf ze enkele sculpturen een plek op de route naar het Grote Museum. Bijhouwer liet begin jaren zestig in de inmiddels dertig jaar oude Rododendrongroepen open expositieruimtes maken, deze werden in 1966 geopend.
Door de schaalvergroting in de beeldhouwkunst van de jaren zeventig werd de beeldentuin voor de kunstenaars een plek om te experimenteren. De Jardin d’émail van Jean Dubuffet was het eerste project dat ter plekke ontwikkeld werd. In 1988 werd de beeldentuin uitgebreid met 10 ha bos, dit werd gepresenteerd in het kader van de internationale beeldententoonstelling ‘beeldentuin, beeldenpark, beeldenbos’.
Kunst en cultuur
1900-1950
Ede
Veluwe