Eduard Riewald (23-06-1939) is geboren en getogen in Doesburg. Hij kijkt terug op de tijd direct na de Tweede Wereldoorlog. Het is een tijd met weinig inkomen, maar ook de tijd van de komst van de AOW. Zijn grootouders wonen bij het gezin in huis.
"Toen de Tweede Wereldoorlog voorbij was Doesburg een plaats die erg kapot gemaakt was. Ik zat toen net op de lagere school. Doesburg had geen kapitaalkrachtige bevolking. Er waren al veel uitgeleefde woningen in de stad, maar nu was er ook nog heel veel vernield. Als je om je heen keek zag je de Martinitoren, die kapot was, met een hoop puin eromheen. De watertoren was half naar beneden gezakt en de windmolen had geen wieken meer. De vele met planken dichtgetimmerde onbewoonbaar verklaarde woningen gaven een trieste aanblik. Veel mensen hadden geen dak boven hun hoofd. Dit kwam doordat er door de schaarste niet voldoende en niet snel genoeg gebouwd kon worden, maar ook doordat de bevolking arm was.
Vooral de ouderen, die niet meer konden werken en dus nauwelijks inkomen hadden, konden zich geen huis veroorloven. Er kwam dan ook veel inwoning voor. Ik kom uit een gezin met op dat moment zes kinderen. De ouders van mijn vaderskant woonden bij ons in. Er was nog geen AOW dus de kinderen zorgden vanzelfsprekend voor de ouders. Niet dat het altijd gemakkelijk was! Voor ons kinderen was het geen probleem, maar voor mijn moeder wel. Opoe bemoeide zich overal mee en bovendien: opoe regelde de centen. Mijn moeder had er niks over te zeggen. Ze heeft wel 10 jaar zonder portemonnee gezeten.
Inmiddels waren de politici het erover eens dat er iets moest gebeuren aan de armoede onder ouderen, zodat ze niet langer afhankelijk waren van hun kinderen, liefdadigheid of de bedeling. De minister van Sociale Zaken, Willem Drees, maakte zich er sterk voor en in 1957 trad de AOW in werking. Alle ouderen kregen een staatspensioen. ‘Dina, now kriegen wi’j ut better,’ riep mijn grootvader blij. De Doesburgse Gestichten van Weldadigheid bouwden bejaardenwoninkjes in de Gasthuisstraat. Daar gingen mijn opa en oma wonen. De huur was laag en bovendien ‘trokken ze inmiddels van Drees.’ Ze voelden zich rijk.
Zondagmiddag liepen we vaak naar de nieuwe brug. De oude schipbrug was in 1952 vervangen door een vaste verbinding. Het was er altijd gezellig. De Doesburgers liepen er naartoe om met elkaar te praten en het nieuws van de dag te bespreken. De kinderen gingen naar de overkant van de IJssel, want daar was veel ruimte om te voetballen. We gingen ook naar de brug met potlood en papier om de kentekennummers van de auto’s te noteren. Elke provincie had een eigen letter: Gelderland bijvoorbeeld had de M. We schreven ze allemaal op en ’s avonds gingen we bij elkaar zitten om te vergelijken. Hoeveel heb jij er gezien? Hoeveel uit welke provincie? In het voorjaar was het nog leuker. Dan kwamen er auto’s met veel bloemen en kransen op de motorkap. Ze kwamen terug van de Keukenhof en dat mocht iedereen zien. Wij als kinderen stonden dan te bedelen en kregen soms een bosje narcissen mee voor thuis."
Voor ‘Een nieuwe tijd! Wederopbouw in de Achterhoek’ vertellen (oud)-inwoners over opgroeien,
werken en wonen in de Achterhoek in de periode 1940-1965. Dit verhaal over Eduard Riewald is geschreven door Elly Holthausen, op basis van een oral history-interview afgenomen door Elly Holthausen in oktober 2019. Dit verhaal is geredigeerd door Lisanne Vroomen.
Elly Holthausen, CC-BY