Trekvissen als steur en zalm voelden zich in de loop van de afgelopen eeuwen steeds minder thuis in de Waal. De aanleg van sluizen en stuwen belemmerde de vistrek. Bovendien werden de rivieren zo sterk rechtgetrokken en vervuild met afvalwater dat de vis nagenoeg verdween. En met het verdwijnen van de vis verdween ook de bedrijfstak van de riviervisserij.
Deze tekst maakt onderdeel uit van de special Verbeelding van de Waal, de Waal als levensader, thema Visserij.
In de zeventiende en achttiende eeuw was de visstand vaak onvoorspelbaar. Soms bleef de vis weg, soms waren er jarenlang recordvangsten. Toch was er gemiddeld een dalende lijn. Oorzaken waren overbevissing, vervuiling van water vanuit de groeiende steden en veranderingen in het bovenstroomse gebied, waardoor de paaimogelijkheden voor trekvis afnamen. Door technische vernieuwingen, bijvoorbeeld door grotere netten, kon de vangst aanvankelijk evenwel worden vergroot, maar daardoor dreigde verdere overbevissing. Rond 1850 nam de regering maatregelen. Een nationale Commissie van de Vischfokkerij stimuleerde het kunstmatig kweken en uitzetten van vis. Vanuit viskwekerijen werden miljoenen jonge vissen uitgezet in de grote rivieren. Via een in 1885 gesloten internationaal verdrag werd overbevissing, met name van zalm, beperkt.
De maatregelen hielpen maar tijdelijk, want de levensomstandigheden voor vis werden in de loop van de negentiende en twintigste eeuw steeds slechter. Zowel in Nederland als stroomopwaarts in Duitsland, Frankrijk en Zwitserland, werden de Rijn en de zijrivieren steeds vaker genormaliseerd. Kribben, strekdammen en baggerwerkzaamheden zorgden voor één brede en diepe vaargeul en daarmee voor een grotere stroomsnelheid. Stroomopwaarts werden overstromingsgebieden, moerassen en ooibossen drooggelegd, waardoor paaigronden verdwenen. Stuwen, gemalen en sluizen werden onoverbrugbare hindernissen voor trekvissen. De steur was het eerste slachtoffer. Al in de achttiende en negentiende eeuw nam het aantal steuren in de grote rivieren dramatisch af.
De vissers reageerden met andere vangtechnieken. Om te bezuinigen werden de vissersknechten ontslagen. Vrouwen en kinderen gingen meewerken. Schippers verkochten hun huis op de wal en kochten een stalen Waalschokker. Deze grotere schepen hadden als voordeel dat ze genoeg ruimte hadden om een heel vissersgezin in onder te brengen. Ondertussen nam de visstand verder af. Na de steur verdwenen in de loop van de twintigste eeuw ook de zalm, de elft en de houting. Er moest gezocht worden naar alternatieve vangsten. De meeste vissers gingen toen over op paling.
In de loop van de twintigste eeuw werden de rivieren steeds viezer. Naast de vervuiling door onbehandeld rioolwater werden er door de industrie allerlei chemische stoffen op de rivieren geloosd. Zo werden de laatste gevangen zalmen onverkoopbaar door de geur van fenol. Rond 1980 waren de Rijn en de Waal dode rivieren geworden. De riviervisserij, ooit een bron van inkomsten voor zoveel mensen langs de Waal, werd een vergeten bedrijfstak.
In de afgelopen decennia is er veel verbeterd. Fabriekslozingen zijn sterk beperkt en door rioolwaterzuivering is het rivierwater weer veel schoner geworden. Vistrappen maken het voor trekvissen weer mogelijk om stuwen te passeren. En door natuurontwikkeling is er weer ondiep water waar vissen kunnen paaien en jongen. In het Waalwater zijn steuren uitgezet, en wellicht zullen we ooit weer genieten van zalm uit de Waal.
Vervolg: Handel in de prehistorie en de Romeinse tijd
Overland, in opdracht van De Bastei, Nijmegen, CC-BY-SA
Verbeelding van de Waal
Landschap
1800-1900
Zaltbommel
Rivierengebied