Ooit was de vis in de Waal een belangrijke voedselbron voor de mensen die langs de rivier woonden. In elk dorp woonden vissers, en ook veel boeren of arbeiders visten geregeld. Ze zetten fuiken, hielpen vanaf de wal om grote netten (zegen) naar binnen te trekken, werkten op grotere of kleinere vissersboten of vonden werk in de visverwerking. Een deel van de op de Waal gevangen vis werd geëxporteerd tot ver buiten onze landsgrenzen.
Deze tekst maakt onderdeel uit van de special Verbeelding van de Waal, de Waal als levensader, thema Visserij.
Dat er op het betrekkelijk kleine oppervlak van de rivier toch veel vis gevangen kon worden, kwam doordat er veel trekvis zwom, zoals zalm, steur en elft. Zo trekken zalmen vanuit zee de rivier op om stroomopwaarts te paaien en eieren te leggen. Na twee tot drie jaar trekken de jonge zalmen weer naar zee om soms duizenden kilometers ver weg op te groeien tot volwassen dieren. Palingen trekken juist andersom. Vanuit poldersloten en beken gaan volwassen alen via de rivier naar open zee om daar te paaien. Hun kroost komt na twee jaar als glasaaltje terug en trekt de rivier weer op. professionele riviervissers aan de Waal profiteerden vooral van de trekvissen die, om zich te kunnen voortplanten, de weg door de rivieren moesten afleggen.
Ook ‘standvissen’, zoals snoek, baars of meerval deden het goed op de Waal. Er was een grote variatie aan watertypen en een grote onderlinge verbondenheid van rivieren, beken en sloten. Polders en uiterwaarden stonden vaak lang onder water. Dat schiep een voedselrijk milieu waarin grote hoeveelheden jonge standvis tot wasdom konden komen.
Meteen na de laatste ijstijd vestigde de mens zich definitief in onze streken. Dit waren jagers-verzamelaars, en vis was een belangrijk onderdeel van het menu van de eerste mensen aan de Waal. Met lokale materialen maakten zij effectieve hulpmiddelen voor de vangst, zoals visfuiken gemaakt van gevlochten twijgen.
De eerste schriftelijke vermeldingen van riviervis uit Rijn en Waal is van de Romeinse dichter Ausonius. Hij roemde in de vierde eeuw na Christus al de zalm en de baars uit de Rijn. Op de Hunerberg (Nijmegen Oost) vonden archeologen de overblijfselen van een rijk banket waarbij hoge Romeinse officieren zich in de eerste eeuw na Christus tegoed hadden gedaan aan lokale riviervis. De overblijfselen van twaalf soorten vis konden worden geïdentificeerd: zalm, steur, elft, meerval, paling, snoek, baars, brasem, barbeel, winde, blankvoorn en zeelt.
Lees verder: De bloeitijd van de riviervisserij
Overland, in opdracht van De Bastei, Nijmegen, CC-BY-SA
Verbeelding van de Waal
Landschap
Tot -3000
Nijmegen
Rijk van Nijmegen