Water is een effectief middel om de vijand op afstand te houden. Om het rijke West-Nederland te beschermen werden lage gebieden onder water gezet. Juist langs de rivieren was inundatie niet mogelijk. Daarom werd daar verdedigd met vuur vanuit forten en sterkten, zoals slot Loevestein.
Deze tekst maakt onderdeel uit van de special Verbeelding van de Waal, de Waal als barrière, thema Strijd aan de Waal
In het rampjaar 1672 trokken 150.000 Franse troepen van Lodewijk de XIV over de verzande Rijn bij Lobith het land binnen. Het handjevol Nederlandse soldaten in Fort Pannerden, op het splitsingspunt van Rijn en Waal, stond machteloos. Om te voorkomen dat de troepen de Hollandse steden zouden bereiken werd in allerijl tussen de Zuiderzee en de Biesbosch een verdedigingslinie tot stand gebracht. Grote gebieden werden onder water gezet, ofwel geïnundeerd.
Ondiep water van maximaal een halve meter diepte is niet te passeren voor soldaten en hun materieel. Dieper water zou weer gemakkelijker over te steken zijn, omdat dat bevaarbaar is met bootjes of vlotten. Vanaf 1673 werd het idee van inundatie uitgevoerd in een permanente verdediging: de Hollandse Waterlinie. Een grote zone met laaggelegen gronden tussen Zuiderzee en Biesbosch werd zo ingericht dat het snel onder water kan worden gezet. In 1815 werd besloten deze linie te vernieuwen en naar het oosten op te schuiven: de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
De locatie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is onlosmakelijk verbonden met het natte, laaggelegen landschap dat lager ligt dan de omliggende meren, rivieren en waterwegen. Ten noorden van Utrecht waren dit schaars bewoonde lage veengebieden, in gebruik als natte graslanden. In het rivierengebied betrof het de lage, en ook nauwelijks bewoonde komgronden, die ook in gebruik waren als graslanden. De overstromingsgebieden worden ook wel inundatiegebieden genoemd.
Niet alle gronden konden worden overstroomd. Langs de grote rivieren als de Waal liggen oeverwallen en dijken, die meestal hoger liggen dan het rivierpeil. Dergelijke gebieden zijn gaten in de waterlinie. Daarom worden deze gebieden accessen genoemd. Hier werden de vijandelijke aanvallen geconcentreerd. Forten en batterijen moesten deze ‘accessen’ met geweer- en kanonvuur verdedigen.
De grote rivieren speelden een belangrijke rol als waterleverancier voor de inundatiegebieden. Zo leverde het inundatiekanaal bij Tiel uit 1875 Waalwater via de Linge naar inundatiegebieden verder noordelijk. Ook deze kanalen en sluizen moesten worden verdedigd. Dat gebeurde vanuit versterkingen als Slot Loevestein, Fort Vuren en Fort Nieuw St. Andries verdedigden zowel de accessen als sluizen en aanvoerkanalen. Langs de Waal ware Fort Lent en Fort Pannerden vooruitgeschoven posten van de Waterlinie.
Lees verder: Nieuwe forten voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie
Marieke Muilwijk, in opdracht van De Bastei, Nijmegen, CC-BY-SA
Verbeelding van de Waal
Landschap
1500-1600
Zaltbommel
Rivierengebied
Ridders van Gelre