De bewoners van het rivierengebied hebben zich vanaf de middeleeuwen enorme moeite getroost om het water door middel van dijken in te tomen. Dat leidde er toe dat er meer grond in gebruik kon worden genomen, maar gek genoeg leidde het ook tot gevaarlijkere overstromingen.
Deze tekst maakt onderdeel uit van de special Verbeelding van de Waal, De Waal als natuurlijke en beteugelde rivier, thema Creatief met hoogwater.
In de loop van de middeleeuwen wilden mensen hun huizen en akkers liefst helemaal vrijwaren van overstromingen. Dat deden ze in eerste instantie door stroomopwaarts van hun dorp dwars op de rivier een kade – een lage dijk - aan te leggen die het overstromingswater van de akkers en boerderijen moest houden. Deze kaden leidden het water naar de lager gelegen kommen achter de oeverwallen. Naarmate deze kaden verder werden uitgebouwd ontstonden bijna geheel omkade dorpspolders. Deze polders en kaden sloten nog niet op elkaar aan, en daarom had het rivierwater nog vrije toegang tot een groot deel van het gebied.
Om meer grond in gebruik te kunnen nemen, ontstond in de loop van de middeleeuwen behoefte aan een sluitende bedijking van de rivieren. Doordat dorpen gingen samenwerken, en ook de graaf van Gelre zich ermee ging bemoeien, kwam er meer centraal gecoördineerd beheer. Dorpspolders werden door een dijk verbonden, zodat de Waal en de andere grote rivieren omstreeks 1300 allemaal een sluitende bedijking hadden. Het rivierengebied was voortaan verdeeld in binnendijks gebied, waar het rivierwater geen toegang meer had, en buitendijks gebied, de uiterwaarden, die bij hoog water nog overstroomden.
Vervolg: Het gevaar van dijken
Overland, in opdracht van De Bastei, Nijmegen, CC-BY-NC
Verbeelding van de Waal
Landschap
1000-1500
Druten
Rijk van Nijmegen