In mei 1942 werd ik geboren in een boerderijtje aan de Grolweg bij het Apeldoorns-Dierens kanaal. Tegen het eind van de oorlog was er een krijgsgevangen Rus die bij ons onder de keukentafel sliep. Ik herinner me dat nog, omdat ik het maar raar vond. Na de oorlog, toen mijn jongere broers en ik oud genoeg waren om het te begrijpen, hoorden we de verhalen van onze ouders over hoe zij de oorlog hadden beleefd. We woonden in een boerderijtje aan het Apeldoorns-Dierens kanaal waar ik in 1942 geboren ben.
We zaten aan de keukentafel en vader wees naar de rij bomen langs het kanaal. 'Die eik', zei hij , 'heeft ons leven gered.' Het was niet moeilijk te zien welke boom hij bedoelde. De regelmatige rij werd onderbroken door die ene boom die zijn kruin mistte. 'In de buurt van Gorssel', ging vader verder, 'werden door de Duitsers in de herfst van 1944 V1’s afgeschoten. Het waren vliegende bommen die in groepen van vijf of zes overkwamen. Het doel was Antwerpen maar tijdens hun vlucht vielen er veel naar beneden. In Dieren, Eerbeek, Laag-Soeren en ook hier in de buurt.
Wanneer je ze aan hoorde komen met een pruttelende motor dan moest je oppassen. Zo’n motor kon ieder moment afslaan en dan wist je dat het onding neer zou storten. We kropen dan de kelder in, of, wanneer we buiten waren, gingen we in een greppel liggen. Zo stonden we achter het huis te kijken naar overkomende V1’s toen een V1, waarvan de motor was afgeslagen, recht op ons af kwam. We renden naar de greppel en toen we erin lagen hoorden we een hevig gekraak. De V1 had de kruin van de boom geraakt en door de klap was hij van richting veranderd. Verderop in het weiland stortte hij neer en ontplofte. De luchtdruk was zo hevig dat de ramen er uit vlogen. De glassplinters zaten in kasten en deuren. Bij de buren hadden ze heel veel pech. Hun pas geslachte varken, dat in het achterhuis op de leer hing, zat zo vol glassplinters dat ze het weg moesten doen.'
Hoewel ik bij de bevrijding pas drie jaar was kan ik me nog herinneren dat er een Rus onder de keukentafel sliep. Ik vond dat leuk, omdat ik zelf ook wel eens onder tafel zat en ik vond het ook een beetje raar. Dat zal de reden zijn dat ik het nog weet. Moeder vertelde er het volgende over: 'Op 17 september 1944, op mijn verjaardag, werd het vliegveld Deelen zo hevig gebombardeerd dat het stof en het zand bij ons terecht kwamen. We hoopten dat de oorlog vlug voorbij zou zijn. De dagen erna liepen evacuees uit Arnhem langs het kanaal naar Apeldoorn. Er waren ook Arnhemmers bij ons ondergebracht, maar die zijn niet lang gebleven omdat we niet genoeg melk en roggemeel hadden. We hadden maar één koe. We haalden de room van de melk af en karnden die in een weckfles. In oktober kwam de familie Marinus van der Veen, kennissen van ons, met twee kinderen en hun beddengoed bij ons. Hun huis in Dieren was beschadigd door bommen die op het spoor werden gegooid door de Engelsen. Ze sliepen eerst in de koestal maar toen het kouder werd en onze koe naar binnen moest, hebben we de bedden in de woonkamer gezet. Daar stond ook de fiets die zo stond opgesteld dat er door te trappen een lampje brandde via een dynamo. Zo kon je een boek lezen op een plankje op het stuur.
Vader kon geen werk krijgen want bijna alles lag plat. Hij heeft nog gewerkt bij boer Willemsen van boerderij Hendrika, een eindje over het kanaal. Hij verdiende daar 35 cent per uur. Een poos hebben we helemaal geen inkomsten gehad. Maar veel geld kon je toch niet uitgeven omdat er bijna niets meer te koop was. We moesten ons maar zien te redden. Zo heb ik, door een gordijn uit te halen, nog truien kunnen breien. Een zoon van Verseput uit Velp kwam bij ons om eten op te scharrelen. Hij vertelde dat ze bij hem thuis al aardappelschillen hadden gegeten.'
In die tijd sliep er een Rus onder de keukentafel. Hij was nog maar een jongen en we begrepen dat hij krijgsgevangen was gemaakt in Rusland en de keus had om voor de Duitsers te werken of de kogel te krijgen. Bij een groep Duitse soldaten die in het huis van Bosch ingekwartierd waren, moest hij wacht lopen en in de keuken helpen. Hij kwam vragen of we uien hadden en of hij bij ons mocht slapen. Bij de Duitse soldaten had hij het niet best want hij moest buiten slapen. Hij wees onder de keukentafel. We gaven hem een matras en zo sliep hij daar. Veel rust had hij niet. ‘s Nachts werd hij geroepen door zijn landgenoten die werkten aan de verdedigingslinie van de Duitsers bij de IJssel. dan werd hij verdrietig om de doden die daar vielen. Hij bracht eens een laken mee dat hij stiekem had gepikt van de Duitsers. Dat was om iets te maken voor Rien (mijn broertje) die toen nog luiers droeg. Tegen het eind van de oorlog, toen de Duitsers vertrokken en hij met ze mee moest, kregen we zijn adres. Hij heette Martin Balasanov, was Armeniër en kwam uit de stad Achaltisch, Republiek Georgië in de Trans-Kaukasus. (Moeder liet het papiertje zien waarop het geschreven stond.) Na de oorlog hebben we hem nog een brief gestuurd maar we hebben nooit meer iets van hem gehoord. We denken dat het slecht is afgelopen. Stalin beschouwde krijgsgevangenen als verraders en zo zijn ze na de oorlog ook behandeld.
De bevrijding kwam doordat de geallieerden bij Velp over de IJssel kwamen. Er is daar nog gevochten. Op 15 april kwam een tank de weg af en liep een Tommie door het weiland naar het kanaal, keek links en rechts achter de bomen, geen Duitser te zien. We waren bevrijd!'
Heeft de vrede vrijheid gebracht? Voor ons wel, maar voor Martin Balasanov betekende vrede de gevangenis, werkkamp of erger. Daar denk ik nog wel eens aan.
Dit verhaal is ingestuurd door Kees van der Weyde in het kader van het project ‘WO2-verhaal gezocht’. Lees de andere ingestuurde oorlogsverhalen in de special 'Getuigen van de Oorlog'.
Kees van der Weyde, CC-BY-NC