Jaap Dieckmann werd in 1932 geboren in Elden in de Klapstraat nr. 64 (nu nr. 68). Hij was acht jaar oud toen zijn familie op 10 mei 1940 wakker werd van het nabije oorlogsgeweld in Arnhem en Oosterbeek. Enkele dagen later, herinnert hij zich, liepen de eerste Duitse soldaten door Elden. Alhoewel hij niet veel herinneringen heeft aan de beginperiode van de oorlog, doet hij uitgebreid verslag van de periode september 1944 - juli 1945 als hij samen met buren en familieleden op de vlucht slaat op zoek naar een veilig heenkomen.
De eerste oorlogsjaren merkte ik als kind (acht jaar oud) nog niet zoveel van de bezetting, behalve dat er zo langzamerhand een tekort aan levensmiddelen ontstond; hiervoor kreeg men distributiebonnen, maar daar kon lang niet voldoende eten mee gekocht worden. Men moest zelf proberen extra eten te krijgen door rechtstreeks bij boeren groenten, fruit en melk te halen en door melk te karnen boter te maken. Om voldoende vitaminen te krijgen zorgde het Zweedse Rode Kruis dat er sinaasappels kwamen voor de schoolkinderen.
In die tijd waren mijn ouders geabonneerd op het Nieuws van de Dag. De bezorger van deze krant was van de ”verkeerde” kant. Op een gegeven moment merkte mijn vader, die omstreeks 12 uur wel eens naar de Engelse radio luisterde, dat de krantenbezorger op de hoek van ons huis tegen de muur aan mee probeerde te luisteren. Mijn vader schrok hier zo van, dat hij direct het abonnement heeft opgezegd.
Natuurlijk werd er bekend dat de Joden vervolgd werden. Als kind drong de betekenis hiervan niet echt tot ons door. Bij onze school woonde een man die de scheldnaam Rein de Jood had. Eén van de schoolkinderen riep een keer naar hem: “Rein!”. “Ja, wat mot je”. antwoordde hij. “Heb je het al gehoord? Alle Joden moeten naar Duitsland Waarop deze man vreselijk boos werd. Er kwamen toen al wel geruchten wat er met de Joden ging gebeuren in de vernietigingskampen.
De eerste grote schrik was het moment dat in de Middelweg - op 17 juni 1944 – een Canadees/Engelse bommenwerper neerstortte. Er klonken hevige knallen van de munitie die ontplofte. Dit was het begin van de bevrijding. Ook de landingen in Normandië op 6 juni 1944 kan ik me nog herinneren en alle spannende verhalen en geruchten daaromheen.
De meeste indruk hebben natuurlijk de luchtlandingen op 17 september gemaakt. Vanuit ons huis in de Klapstraat konden we goed de parachutisten naar beneden zien komen. Op dat moment waren er geen Duitse soldaten in Elden, maar na een paar dagen stroomden ze binnen en werd in ons huis een commandopost ingericht, waarvoor de woonkamer en de slaapkamer van mijn ouders gevorderd werden. Als mijn moeder iets uit één van deze kamers nodig had, kon zij alleen onder toezicht van een soldaat met het geweer in de aanslag daar naar toe.
Het oorlogsgeweld kwam ondertussen dichterbij. Op één van deze dagen hoorden we ’s morgens een enorme knal. Er bleek een granaat (waarschijnlijk een blindganger) door de hoek van het huis Klapstraat nr. 60 gegaan te zijn, welke vervolgens dwars door het huis daarna onder een bed door is gevlogen om uiteindelijk in de kelder van het volgende huis uit te komen, gelukkig zonder te ontploffen.
Dit verhaal is ingestuurd door Jaap Dieckmann, in het kader van het project ‘WO2-verhaal gezocht’. Lees hier ook deel 2 van zijn verhaal.
Jaap Dieckmann, CC-BY-NC