Even vooraf: mijn vader was timmerman in ons kleine dorp. Hij was hiermee gestart na zijn huwelijk. Hij kocht een klein boerderijtje, waar hij in het achterhuis zijn timmerwerkzaamheden startte. Een onderdeel van zijn timmerwerken was het maken van doodskisten. Regelmatig stond er dus een kist klaar, waar wij gewoon langs liepen als we de keuken inliepen. Mijn moeder zorgde voor de bekleding van de kist. Met lakenstof (ook wel met damast papier) werd de kist bekleed en een hoofdkussen gemaakt (In de tweede wereldoorlog kostte haar dat haar lakenuitzet). Mijn vader assisteerde vaak mijn oom in zijn werk als aanzegger. Toen die dus overleed begon zijn taak in dit bijzondere werk. De diaconie van de Hervormde kerk had hem daar voor gevraagd. Hij kwam dus in dienst van de kerk.
Aanzeggen gebeurde in die jaren nog regelmatig. Als iemand overleden was, moest hij in de buurt (bij een belangrijk persoon soms het hele dorp) vertellen - aanzeggen - dat er iemand was overleden. In vaste kledij (zwarte broek, zwarte lang jas met zwart/witte tressen en een hoge zwarte hoed) ging de aanzegger langs de deuren. Dan was het overleggen met de familie over de begrafenis. Datum vaststellen van de begrafenis. Afspraak met de predikant maken. Het lijk moest afgelegd worden door de wijkverpleegster (of door familie of buren). Een kist moest worden besteld (door mijn vader gemaakt). Er werd een plek in sterfhuis eenvoudig ingericht. In de woonkamer, slaapkamer in het rouwhuis. De kist werd op lage schraagjes geplaatst. De luiken werden gesloten. Rouwkaarten moesten worden gedrukt. Soms een advertentie geplaatst.
Soms de buren, maar er was meestal een vast stel dragers in zijn dienst. Gepensioneerde mannen ontvingen daarvoor ƒ2,50 per keer. De kledij van deze mannen bestond uit een hoge zwarte hoed en zwarte capes. Mijn moeder had daar een grote kast voor. En na elke begrafenis werden de capes afgeborsteld en gelucht. De lijkkoets werd besteld. In het laatst van die jaren kwam ook de rouwauto in zicht. Op de dag van de begrafenis moest de kist door de dragers, na het drinken van een borrel uit hetzelfde glas, het huis uit gedragen worden. Dat gaf nog wel eens moeilijkheden. Soms een trap af. Wat soms leidde tot opnieuw het lijk in de kist goed leggen. Ook in de tijd met zijn oom gebeurde het dat de kist op een platte wagen werd geplaatst. En met zoveel kracht dat de kist aan de andere kant er weer af schoof. Met de nodige hilariteit!!!. Wel zo dat de familie dit niet hoorde. Het uitdragen gebeurde door de voordeur. De lijkkoets stond voor de deur. Mijn vader liep voor de lijkkoets uit. Heel vaak tot aan het kerkhof. Als het erg ver was, mocht hij in een van de rijtuigen (later volgauto) of bij op de lijkkoets stappen. Hij vertelde wel eens dat hij zo’n 10 meter lopend voor de lijkkoets, de familie in het eerste rijtuig ruzie kon horen maken over de erfenis. In de oorlogstijd had hij meegemaakt dat er elf kisten op een platte wagen werden vervoerd naar het kerkhof. Ook in die tijd gebeurden er rot dingen. Na de begrafenis maakte hij de nota op. Een belachelijk laag bedrag: om de ƒ 500.-- Ook ging hij naar de familie om te overleggen over een steen op het graf.
Van aanzegger was hij inmiddels aanspreker geworden. Het werk bleef hetzelfde. Wel meer met rouwauto en volgauto’s! En minder aanzeggen aan de deuren. Het was geen gemakkelijk baantje, maar hij deed het met inzet. Al had hij het steeds weer erg moeilijk met jong overledenen. Belangrijke personen uit ons dorp kregen op verzoek van de familie vaak een speciale begrafenis (zie foto). In de laatste jaren van zijn baan werd hij begrafenisondernemer genoemd. Dat veranderde niets aan zijn inzet. Hij deed dit met liefde voor dit bijzondere vak.
Willi Wilbrink-Hensbergen, CC-BY-SA