‘Je mot luusteren naar je klanten’

Otto Vaarkamp

De heer Vaarkamp (1929) ontvangt me hartelijk in zijn woning. Het huis waar hij na zijn trouwen in 1957 is gaan wonen en waar de werkplaats van het bedrijf van hem en zijn broer Frank nog steeds aanwezig is. Daar hangen de muren vol met foto’s van werk dat zij met hun bedrijf gedaan hebben. Van boerenloonwerk tot het werk dat voor de overheid gedaan is; zandpaden ploegen en schaven, sportvelden aanleggen, baggeren en nog veel meer. Het gesprek heeft voor mij ook leuke verrassingen. Zo blijken onze huizen aan de Hessenweg vroeger de nummers 15 en 13 te hebben gehad en zijn we dus van oudsher buren.

Boerderij Kreel

‘Ergens tussen Wekerom en Harskamp in, ben ik in 1929 geboren en daarvandaan zijn we overgehuisd naar boerderij Kreel. Daar hebben we een jaar of tien gewoond, van 1930 tot ongeveer 1940. Schlimmer was daar toen de baas en zijn rentmeester was Schriek. Wij pachtten het van Schlimmer. Het was wel mooi wonen daar, mooi rustig. Je zag er zowat geen sterveling. Al moet je daar wel van houden natuurlijk. 

Toch woonden er een stuk of acht of tien gezinnen. De jongens daarvan gingen dan op de fiets naar school, de Paasbergschool in Ede. We wachtten meestal voor op de hei op elkaar en dan fietste je met het hele koppel naar school. Behalve als het ‘s winters te slecht was. Nee, dan stuurden ze ons niet naar school.  Er was ook een binnendoor fietspaadje. Van boerderij de Kreel af, lag een fietspaadje bovenover het bouwland naar de Kreelseweg, dat noemden wij de Kleut. Dat is allang weg. D’r is geen ene fatsoenlijke weg meer daar bij de boerderij, allemaal slechte zandwegen.

Wild op de boerderij

Er zat wel ontzaglijk veel wild. Konijnen, fazanten en allerlei soorten. Als boer zijnde was dat niet fijn. Schlimmer was erg voor de jacht, dus wij mochten geen gaas om het land zetten. De konijnen en de fazanten konden vrij rond lopen en zich vol vreten. Die konijnen die vraten soms wel de halve bouw op. Dat was geen doen. We zijn er feitelijk van armoe weggegaan en toen zijn we op de Ploeger aan de Hessenweg 15 terecht gekomen. Net voor de oorlog in 1939 zijn we daar terecht gekomen. Daar was mijn vader ook weer boer. We deden het boerenwerk toen nog met paarden. 

De pubertijd

Met 14 jaar ben ik gaan werken op de boerderij. Ik heb achter de ploeg gelopen met twee paarden ervoor. Dat was best een hele mooie tijd. 

Mijn moeder die wilde graag dat ik doorleerde, maar mijn vader had me nodig voor het werk. Ik was allang blij dat mijn vader gelijk kreeg en ik aan het werk kon. Maar eigenlijk had ik toch door moeten leren, al leer je maar een taal. Duits of Engels, ja Engels is een wereldtaal, daar had je heel je leven wat aan. Maar ja, ik heb dat nooit gedaan.

Met 18 ben ik gekeurd en met 20 moest je in dienst. Voor dienst zou ik naar Indië toe moeten, maar ik ben nooit in Indië geweest. Toen ik werd opgeroepen vroeg mijn vader een jaar uitstel vanwege het bedrijf en dat kregen we. Voordat het jaar om was werd ik buitengewoon dienstplichtig en was ik overal vanaf. Ik ben dus op de boerderij gebleven.

Onze eerste landbouwtrekker

In 1946 hebben we onze eerste landbouwtrekker gekocht en daar is het loonwerkersbedrijf mee begonnen. Die trekker kochten we met Marshallhulp, anders kon je er niet aan komen. We moesten dan wel 150 bunder land hebben en dat hadden we niet. Maar met Kerkhoven, eigenaar van het Wekeromse Zand, hebben we toen overlegd. Die heeft toen ook zijn handtekening gezet en toen hadden we 400 bunder land erbij. 400 bunder bos, hei en alles en daarvan was 60 bunder bouwland. Dat hebben wij met onze trekker bewerkt. Daar is het loonwerk mee begonnen. Wij met zijn tweeën, mijn broer Frank en ik, zijn zo met het boerenloonwerk begonnen. Kerkhoven is altijd een klant van ons gebleven en een goede klant. Later is het Wekeromse zand verkocht aan het Geldersch Landschap, maar wij mochten het werk blijven doen. Dat was heel mooi. Overal bij de boeren in de buurt deden we het werk: ploegen, maaien, combinen en dorsen, ook bij Prangsma. 

Bij Prangsma deden we hoofdzakelijk oogstwerkzaamheden. Het ploegen en zaaien dat deden ze zelf. Ze hadden zelf een landbouwtrekker. Het oogsten, het combinen dat deden wij. Wij hebben onze eerste combine dan ook samen met de oude Prangsma gekocht. De oude Herman Prangsma is nog met ons mee geweest.

Want ja, je kunt wel een machine kopen, maar je moet er ook werk mee te doen hebben. Dus wij spraken met Prangsma en die had er wel oren naar dat wij de combine kochten en dan het combinewerk voor hem deden. Dat is gegroeid tot we wel vier combines hadden.

Na de oorlog

In de jaren ’60, ’65, misschien ’70 konden de boeren zelf materiaal kopen. Een tractor, machines en een combine. Toen zijn wij overgestapt op het overheidswerk:  gemeentewerk, sportvelden aanleggen. In de gemeente Ede hebben we denk ik wel vijftig sportvelden aangelegd  en plantsoenen, ook voor de Hoge Veluwe. Zo hebben we al het grondwerk voor de Beeldentuin van het museum gedaan. Dat was mooi werk. Het aanplanten van de borders en inzaaien van het gras is door Van Ginkel gedaan. Wij waren voor het ruwe werk. Zo schoven we ook de zandwegen. Brandbanen en hei maaien deden we ook. Wij namen alle werk aan van Langenbach, die was daarvoor binnen de Hoge Veluwe verantwoordelijk. Ik kom er nog steeds wel, want ik vind het een heel mooi landgoed, maar nu niet meer zakelijk.

Met mijn broer heb ik vijfenveertig jaar samengewerkt en met veel plezier. Ik zou het zo weer doen als dat gebeuren moest. We zijn met z'n tweeën begonnen, mijn broer en ik, en werkten dag en nacht. Ja, en in het begin hadden we dan die ene landbouwtrekker en daar reden we om de beurt op. Frank begon ’s ochtends om 4 uur en die reed tot 2 uur in de middag en dan ik reed door tot 's avonds 12 uur. Dat ging veel beter dan met de paarden. Als je een dag ploegde met twee paarden, dan had je een halve bunder gedaan. Met zo’n landbouwtrekker ploegde je in die tijd heel makkelijk vier hectare en dan kon je er nog op zitten ook. Ja, en d’r was verder niemand die een landbouwtrekker had.

Het bedrijf groeide goed. Na de oorlog had je een opgaande tijd en dat werkte mee. En als er keuzes gemaakt moesten worden dan zaten we wat dat betreft aardig op één lijn. Mijn broer was vijf jaar ouder en die was ontzaggelijk netjes op de klanten. Daar deed ie alles voor en dat moet je ook doen. Je kunt wel menen dat je het zelf weet, maar je mot luusteren naar je klanten. Absoluut hoor! Ik zat veel in de uitvoering, uitmeten en op hoogte leggen van sportvelden en ik regelde met het personeel waar ze naar toe moesten en wat ze daar moesten doen. Je moest het goed uutleggen, anders moest je er achteraan. Dat zou zo een paar uur duren voordat je weer terug was, want we werkten in Arnhem , Oosterbeek, Wageningen en Ede. Die uutleg deden we vanuit de werkplaats bij mijn huis. Mijn broer was daar ook om 7 uur en dan overlegden we wat er gebeuren moest. 

De komst van elektriciteit en de telefoon

Dat de werkplaats niet bij het bedrijf gebouwd was, kwam omdat de Hessenweg nog geen elektriciteit had. Zodoende is die hier aan de Wekeromseweg gekomen. Daar konden we lassen en boren en noem maar op. Bij het bedrijf was makkelijker geweest. Als je daarginds een trekkerband oppompen moest, dan stond je met zo'n voetpomp een hele poos te pompen.

Wij waren ook de eersten aan de hele Hessenweg die een telefoon hadden. Daarvóór moesten wij, als wij bellen wilden, naar Hotel De Driesprong. Je had wel overal telefooncellen vroeger. Nu zie je die zowat niet meer, die hebben ze allemaal opgeruimd. Maar vroeger wist ik al die telefooncellen te staan. Maar een bedrijf zonder telefoon, dat wil niet. Dus toen hebben we er zelf een aangevraagd.

Beter een goede buur dan een verre vriend

Er waren toen zo’n vijf boerderijen in die buurt. Een hele grote, een van de grootste, was Bart Vermeulen. Dan de Ploeger, dat waren wij. Dan zaten er nog Gert Ploeg en Rijk Ploeg en Van Wijnen, Dirk van Wijnen. Dan was er nog een winkeltje, een kruidenierswinkeltje van Kleijer, aan de Wekeromseweg. Dat verkocht wat je voor het eten nodig had: suiker, boter, broodmeel, koffie en thee en zo meer. Verder kwam er altijd een melkboer aan de deur. Dat was Brouwer. Dan was er nog een bakker en een slager, slager Terbroeke. Ja, dat kwam allemaal aan de deur.

Als er wat bijzonders in de buurt aan de hand was, dan hielpen we mekaar ook. Of de buurman kwam helpen, of mijn vader ging bij de buurman helpen. Als er een koe kalven moest, dan moest je toch met een man of twee, drie wezen om het kalf d’r af te halen. Dat was toen veel meer, nu hebben ze mekaar zowat niet meer nodig. En in de winter dan gingen ze overal in de buurt koffiedrinken, dat is nu ook niet meer zo.

Maar feesten dat konden we ook. Als er iemand ging trouwen, dan hadden ze een feest. Dat konden ze goed in die tijd. Ze hadden zowat geen cent te verteren, maar als d’r een trouwerij was nou dan kwam de hele buurt bij mekaar. Toen ik ging trouwen waren er wel zeventig, tachtig man. We hielden dat gewoon op de deel, waar ’s winters de koeien stonden. Ik ben in de zomer getrouwd, dus hadden we daar op de deel allemaal stoelen staan en dan werd er gefeest, niet te voorzichtig!

Tsja, een hele mooie tijd. We zijn dan met zijn tweeën begonnen en dan groei je door tot we wel tachtig man personeel hadden. In de oogsttijd konden we niet met vakantie, ook het personeel niet. Dat was een ontzaglijk drukke tijd. Meestal vóór die tijd gingen mijn broer en ik dan om de beurt met vakantie. We zijn wel in Duitsland op vakantie geweest en ook in Zwitserland. Daar heb je ook een Franssprekend gedeelte, maar dan gingen we gauw weer terug. Daar moesten we niet wezen. Nee, dat ging niet met de taal. Verder hebben we genoten en als we dan terug waren en mijn broer ging weg, dan regelde ik alles en andersom natuurlijk als ik weg was dan regelde Frank alles. 

Klanten

Ja, we hebben veel werk gehad, het Wekeromse Zand van Kerkhoven en dan later voor het Geldersch Landschap, voor Prangsma, dat was een goede klant, de Hoge Veluwe en ook voor Roskam. De familie Roskam, de oude boerenleider, die had ook een hele kwak bouwland en dan de Gemeente Ede. In de jaren ‘50 was Stro de directeur, daaronder stond Schippers en wij hadden het werk vaak van de voorman Jansen. Dat was net zo’n beetje dat we erachter kwamen dat onze toekomst niet meer bij de landbouw lag en dat we ook in de oogsttijd meer gemeentewerk moesten aannemen.

Einde van een tijdperk

Ja, zo is het bedrijf gegroeid en dan moet je er uiteindelijk afstand van nemen. Toen hebben we het bedrijf verkocht. Feitelijk, als je die leeftijd hebt, dan moet je wat. Mijn broer was 66 en ik 61 en je kunt toch niet zo al die jongens op straat zetten. We hadden een boel personeel en dan moet je toch regelen dat het door kan gaan. En toen hebben we het verkocht met personeel, machines en alles is overgenomen. Het bedrijf moest net zo doorgaan als het geweest was en dat is ook gebeurd. Het draagt ook nog steeds onze naam, de naam Vaarkamp.’

Dit verhaal is vastgelegd door vrijwillige interviewers van de Oral History Werkgroep Gelderland en Stichting Historische Boerenerven Gelderland. De verhalen zijn in 2016 gepubliceerd door Landschapsbeheer Gelderland en Erfgoed Gelderland in het boek 'Gelderse verhalen van boeren, burgers en buitenlui. 70 jaar plattelandsgeschiedenis.'. Mede gefinancierd door Prins Bernhard Cultuurfonds en de Nationale Postcodeloterij.


Rechten

Tessy Smeets , CC-BY-NC

  • Boeren, burgers, buitenlui

  • Werk

  • Landbouw

  • 1900-1950

  • 1950-2000

  • Ede

  • Veluwe

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl