Aan het eind van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw gaat het niet goed met de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Sommige gebieden worden extra getroffen. Dat geldt zeker voor het Land Tussen Maas en Waal.
Boeren verarmen als het gevolg van overstromingen en oorlogen. Een andere belangrijke oorzaak is dat de grond in handen komt van grootgrondbezitters die van elders komen. Dit is een gevolg van de protestantisering. Kloosters moeten het gebied verlaten en een gedeelte van de adel dat rooms-katholiek blijft gaat het gebied uit. De nieuwe grondbezitters hebben alleen belang bij pacht. De grond versnippert en verslechtert. Een gedeelte van de bevolking criminaliseert.
Deze bendes ontstaan het eerst in Brabant en Limburg. In Limburg heten ze Bokkerijders. In Brabant zijn er twee bendes: de Swartmaakers en de Moskowieters. Ze worden actief aan het einde van de zeventiende eeuw. Ongeveer in diezelfde tijd ontstaat er een bende in het Land Tussen Maas en Waal die de naam Swartmaakers overneemt. De bendes zijn goed georganiseerd, omdat de 'kapiteins' ex-militairen zijn. Het zijn huursoldaten die niet meer aan het werk komen en rondzwerven. Verder bestaan de bendes uit verarmde boeren, marskramers, schoenlappers, straatmuzikanten en bedelaars. Dat is ook het geval in het Land Tussen Maas en Waal.
De leider van de bende hier is een zekere Jan van Son uit Dreumel. Waarschijnlijk is hij een ex-soldaat. Zijn schuilnaam is zeer toepasselijk 'Uylenspieghel'. Er zijn ook vrouwen bij: Geertje Wolters, een debiele zwerfster, een zekere Dorothé, die waarzegster is, en Jannige die met borstels vent.
De Swartmaakers gaan, na eerst het gezicht met houtskool zwart te hebben gemaakt, op pad. Het doel kan verschillend zijn. Soms overvallen ze reizigers. Meestal plegen ze overvallen op afgelegen landhuizen of boerderijen. Daar schuiven ze dan wel eerst nog een zogenaamde ‘brandbrief’ onder de deur door. Zo proberen de bandieten de eigenaar te vermurwen tot betalen. Doet hij dat niet, dan steken ze zijn landhuis of de boerderij in brand. De overheid reageert hier zeer fel op, wat ook uiteindelijk leidt tot het einde van de bendes. Begin achttiende eeuw zijn de meeste bendes verdwenen, ook in het Land Tussen Maas en Waal.
In 1713 steekt de bende in Puiflijk twee boerderijen in brand: de Grundewaay en de Poelacker. Steven van Delen, ambtman van Maas en Waal, komt de groep op het spoor via de schout van Wijk bij Duurstede. De niet al te snuggere Geertje Wolters vertelt namelijk op de pont bij Wijk bij Duurstede aan de veerman over de overvallen in Puiflijk. Die meldt het aan de schout. De gevangen genomen Geertje verklapt, na marteling, de namen van de andere groepsleden. Het leidt er uiteindelijk toe dat, om een voorbeeld te stellen, het halsgericht in Bergharen Geertje Wolters en Jan – Uylenspieghel - van Son in 1713 ter dood veroordeelt. Ze worden op de plaatselijke Galgenberg aan de paal verbrand. Het betekent het einde van de bende.
Dit verhaal is onderdeel van het Verhaal tussen Maas en Waal. Het volgende venster is hier te vinden.
Bronnen en verder lezen:
Wim Kattenberg, Historicus Erfgoed Studiehuis, CC-BY-NC