De invloed van de Kelten is in Noord- en Midden-Nederland vrij groot geweest, met name in het Gelders Oostelijk Rivierengebied. Hoewel er zich hier geen stammen vestigen zien we toch de Keltische invloed in de taal, de godsdienst, de wijze van begraven, de handel, in sieraden en dagelijkse gebruiksvoorwerpen. De elite neemt het meeste van de Kelten over. De gewone mensen houden zich veel meer vast aan het eigene.
Opmerkelijk is dat deze verkeltisering van het Gelders Oostelijk Rivierengebied al in de Vroege IJzertijd, ca. 800 v.C, begint. Voor de Kelten is dit de Hallstatt-periode, 800-500 v.C. De geschiedenis van de Kelten kent daarna nog de La Tène-periode 500-50 v.C. De Keltische invloed is duidelijk te zien aan de wijze van begraven. Het gaat hier om zogeheten vorsten- of wagengraven, maar ook om gewone begravingen. In Wijchen is in 1897 op de Wezelseberg een wagengraf ontdekt. Daar laat zich circa 750 v.C. een hoofdman van een kleine nederzetting op de manier van de Keltische machthebbers, met wagen en al verbranden. Zijn stoffelijke resten liggen op een ceremoniële vierwielige wagen, afkomstig uit Zuid-Duitsland. Wat heel bijzonder is aan de wagen is dat de borgpennen van de wieldoppen versierd zijn met mens-of apenkopjes. Dit zegt veel over de religieuze belevingswereld van de Kelten waar de natuur een grote rol in speelt.
Dat dit wagengraf in Wijchen ligt, geeft de betekenis van het Oostelijk Rivierengebied aan. Behalve het Wijchense graf zijn er nog drie wagengraven ontdekt. Ze stammen alle drie uit de latere La Tène-periode. Het gaat om de wagengraven in Nijmegen (1974), Overasselt (2008/9) en de Hatertse en Overasseltse Vennen (2017). Bij deze drie wagengraven zien we tweewielige strijdwagens. Dit wijst op een omslag in het bestaan van de Kelten. Onder druk van andere volkeren, onder andere van de Grieken, worden ze steeds strijdvaardiger. Ook gewone mensen nemen een andere manier van begraven over. Ze laten zich niet meer cremeren maar inhumeren, dat wil zeggen ter aarde stellen. Op het Lentse Veld, zijn 30 inhumatie-graven gevonden uit de late Hallstattperiode. Deze graven tonen een directe relatie met het Midden-Duitse Rijn-Moezelgebied en met het dicht daarbij gelegen Franse Marnegebied. Toch is de ligging van de doden anders. Ook de bijgiften zijn anders. Het zijn geen graven van immigranten.
Misschien heeft de elite de taal van de Kelten overgenomen en Keltisch gesproken. Het Keltisch vind je onder andere terug in plaatsnamen. Nijmegen gaat terug op het keltische nove (nieuw) en magus (markt). Worsum (bij Overasselt) gaat terug op het Keltische wor (voornaam) en het Frankische um (plek). Een andere Keltische invloed zien we bij de godsdienst. De tempel van Elst gaat terug op de van oorsprong Keltische god Magusanus. Datzelfde geldt voor de tempels in Empel en Kessel. De invloed van gebruiksvoorwerpen neemt toe in de La Tène-periode. Er is veel Marne-aardewerk teruggevonden en ook een verzameling munten en armbanden. Dat de Keltische invloed zo groot is geweest in het Gelders Oostelijk Rivierengebied heeft alles te maken met de zouthandel. Het zout werd gewonnen in de Noordzee en het gebied met de grote rivieren Rijn (Waal) en Maas speelde een belangrijke rol in de doorvoer en handel van het zout. Langs deze rivieren ontwikkelden zich belangrijke knooppunten.
Dit verhaal is onderdeel van het Verhaal tussen Maas en Waal. Het volgende venster is hier te vinden.
Bronnen en verder lezen:
Wim Kattenberg, Historicus Erfgoedstudiehuis & Peter Deurloo, Historicus en journalist , CC-BY-SA