Circa 1500 v.C worden ruitervolkeren gedwongen de Klein-Aziatische steppen te ver laten. Dat moet alles te maken hebben gehad met de uitbarsting van de vulkaan Hekla op IJsland. Hierdoor vindt er een klimaatverandering plaats, waardoor de steppen verdrogen. Er is dan geen gras meer voor de paarden. De ruitervolkeren trekken westwaarts. De Grieken noemen hen de Kelten. Het Griekse woord keltoi betekent barbaren. In feite is het een scheldnaam.
De geschiedenis van de Kelten wordt ingedeeld in twee perioden: De Halstattperiode van 800 tot 500 v.C en de La Tène periode van 500 tot 50 v.C. Zo genoemd naar de hoofdplaats waar ze zich dan vestigen. Hoewel de Kelten als ruitervolk strak geleid worden, hebben ze nooit een grote politieke eenheid gevormd. Ze blijven vasthouden aan het stamverband. De hoofdman moet zich daarbij wel steeds bewijzen. Door dit gebrek aan politieke eenheid worden de volken uiteindelijk al vanaf 100 v.C. stuk voor stuk opgeslokt door het Romeinse Rijk. Het is wel zo dat in de loop van de tijd de Kelten strijdvaardiger worden. Dat zien we aan de wagengraven met steeds meer tweewielige strijdwagens en zwaarden.
De Kelten hebben door hun cultuur en handel grote invloed gehad op Europa en ook op Nederland. Hun godsdienst met vele goden is sterk door de natuur bepaald. Het paard en het everzwijn zijn hierbij hoofdmotieven. Van belang is dat ze geloven in leven na de dood. Daarom neemt de elite in zijn graven wagens, wapens, maar ook rustbanken en tafelgerei mee.
Op den duur verspreiden de Kelten zich over heel Europa. Tot aan de Rijn. Wat de Nederlanden betreft, vestigen zich in het zuiden stammen, zoals de Eburonen, Nervii en Treveri. Hoe meer noordelijk, hoe minder er sprake is van beïnvloeding. Het Rijn(Waal)-Maasgebied en dan in het bijzonder het Gelders Oostelijk Rivierengebied vormt een overgangszone.
Dit is een achtergrondverhaal bij het Verhaal tussen Maas en Waal.
Bronnen en verder lezen
Peter Deurloo, Historicus en journalist & Wim Kattenberg, Erfgoedstudiehuis, CC-BY